Vertaling van de ziel uit het Hebreeuws

In de studie ‘God schiep de mens’  werd uitgelegd dat de mens een ziel is.
In deze studie wordt de vertaling van het begrip ‘ziel’ besproken aan de hand van een aantal Bijbelverzen uit het O.T.
In een afzonderlijke studie wordt hetzelfde gedaan aan de hand van het N.T.

7. Ziel wordt levend

 

 

In de studie ‘God schiep de mens’ werd aangegeven dat Adam geschapen werd en de mensen geboren zijn, als geest, ziel en lichaam.

 

Ook werd uitgelegd dat de ziel staat voor wie de mens als persoonlijkheid is en dat het lichaam gegeven is, zodat de ziel, ik, zich kan uitdrukken in de zichtbare wereld en dat de geest gegeven is, zodat de ziel, ik, zich kan uitdrukken in de geestelijke, de onzichtbare wereld.

 

 

Het Hebreeuws voor ziel is: ‘nephesh’.
Dit woord komt 713 Bijbelverzen voor en wordt op verschillende manieren vertaald.

Vertaling door ziel.

Het woord ‘nephesh’ wordt in 210 Bijbelverzen vertaald door ‘ziel’ = 29%.

Jakob zei:

Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood …   (Genesis 49:6)

Jakob wou geen deel wil hebben aan de beraadslaging van enkele van zijn zonen, omdat hij in zijn hart aanvoelde dat de plannen die zij beraamden fout waren. Hij sloot zich niet bij hen aan, omdat hij in zijn geest niet vereenzelvigd wilde worden met hun denkpatronen.

David en Jonathan:

Terstond, nadat David opgehouden had tot Saul te spreken, werd de ziel van Jonatan (een zoon van Saul) verknocht aan die (de ziel) van David; en Jonatan had hem lief als zichzelf (als zijn eigen ziel).   (1 Samuël 18:1)

Jonathan herkende in David een zielsverwant, hij werd diep in zijn hart geraakt door de persoonlijkheid van David. Hij herkende zichzelf in wie David was.

De profeet Elia bij de overleden jongen:

Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop het kind en riep tot de HERE en zei: HERE, mijn God! Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren.   (1 Koningen 17:21)

Eigenlijk vroeg Elia of het kind mocht terugkomen in zijn dode lichaam, zodat het weer zou leven, weer actief zou worden in de zichtbare wereld.

Vertaling door leven.

Het woord ‘nephesh’ wordt in 143 Bijbelverzen vertaald door ‘leven’ = 20%.

God had gezegd:

Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven (een ziel) is, geef Ik al het groene kruid tot spijze.   (Genesis 1:30)

… waarin een ziel is: God maakt onderscheid tussen planten en dieren.
Planten leven ook, maar dit is een heel ander soort leven dan dat van de dieren.
Dieren leven, omdat ze een ziel hebben, een ziel zijn. Een dierlijk lichaam zonder ziel is een dood lichaam, waar letterlijk het leven (de ziel) uit verdwenen is.

David vucht voor koning Saul:

Toen vluchtte David uit Najot, bij Rama; hij kwam bij Jonatan en zei: Wat heb ik gedaan? Wat is mijn ongerechtigheid of wat is mijn zonde jegens uw vader (koning Saul), dat hij mij naar het leven (de ziel) staat?   (1 Samuël 20:1)

Koning Saul heeft David jarenlang vervolgd, omdat hij zich realiseerde dat David hem zou opvolgen als koning.
Als koning Saul er plezier in gehad zou hebben om een leven te nemen, iemand te vermoorden, dan had hij elke persoon in zijn omgeving kunnen nemen.
Het was hem er echter om te doen David als persoonlijkheid (als ziel) uit deze wereld te verwijderen en hiervoor moest hij het lichaam van David doden, zodat hij zich als persoonlijkheid niet meer zou kunnen uitdrukken in deze wereld.

Job verzucht:

Want wat is de verwachting van de godvergetene, als God zijn leven (zijn ziel) afsnijdt, als Hij dat opeist?   (Job 27:8)

Als God het leven afsnijdt, als hij de ziel afsnijdt, door hem op te eisen, dan heeft die persoon geen verwachting meer in deze wereld, omdat het lichaam, waarmee hij zichzelf kan uitdrukken in deze wereld, sterft op het moment dat de ziel het lichaam verlaat.

Uit de Psalmen:

Maar God zal mijn leven (ziel) verlossen uit de macht van het dodenrijk, want Hij zal mij opnemen.   (Psalmen 49:15)

De psalmist verwachtte dat het dodenrijk geen macht over hem zou hebben. Hij verwachtte niet dat hij dan, in zijn lichaam, eeuwig in deze wereld zou leven, maar hij was er van overtuigd dat God hem zou opnemen. Dat zijn ziel, hij, als geestelijke mens, opgenomen zou worden door God, om eeuwig bij Hem te leven.

Vertaling door ik-mij-gij-hij-hem-uw-wij-ons-zij-hen-zich(zelf).

Het woord ‘nephesh’ wordt in 157 Bijbelverzen vertaald door persoonlijke voornaamwoorden. = 29%.

Lot (de neef van Abraham) zei tot de engel:

Zie toch gindse stad is dicht genoeg bij om daarheen de wijk te nemen; zij is maar klein; laat mij toch daarheen vluchten; zij is immers klein? Dan zal ik (mijn ziel) in het leven blijven.   (Genesis 19:20)

… dan zal mijn ziel in het leven blijven, dan zal ik blijven leven (aanwezig blijven) in deze wereld.

Koning David zei:

HERE, wees mij genadig, genees mij (mijn ziel), want tegen U heb ik gezondigd.   (Psalmen 41:5)

Koning David vroeg niet aan God hem genadig te zijn, zodat zijn lichaam zou genezen. Hij erkende dat hij gezondigd had. Hij erkende dat hij in zijn hart verkeerde verlangens had gekoesterd.
Daarom vroeg hij of God hem, zijn hart, zijn ziel, wou genezen van foutieve overleggingen.

Jesaja profeteerde over Jezus:

Zie, mijn knecht (zegt God), die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik (mijn Ziel) een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren.   (Jesaja 42:1)

Toen God, als goddelijke Drie-eenheid en als geestelijke Persoonlijkheid, een besluit nam, staat er: Ik ondersteun en Ik heb gelegd.
Zo is er ook vertaald: “… in wie Ik een welbehagen heb”.
In het Hebreeuws staat er echter: “… in wie mijn ziel een welbehagen heeft”.
In deze laatste uitspraak drukt God de gevoelens van zijn hart uit, die Hij tegenover ‘zijn knecht’ (zijn zoon Jezus) koestert.
Daarom zegt Hij niet: “… in wie Ik…”, maar “… in wie mijn ziel, een welbehagen heeft”.

Uit de wet door Mozes gegeven:

Wanneer gij in de wijngaard van uw naaste komt, dan moogt gij om u te verzadigen druiven eten, zoveel gij wilt, maar gij moogt ze niet ergens in meenemen.   (Deuteronomium 23:24)

Zoals er vertaald is, lijkt het alsof iemand in de wijngaard van zijn buurman mag gaan zitten en dat hij zich tot verzadiging toe tegoed kan doen aan zijn druiven. Hij mag alleen niet een emmer vullen, om ze mee naar huis te nemen.
Dat is niet wat er bedoeld wordt.
Een letterlijke vertaling is iets in de zin van: …, dan moogt gij druiven eten, tot verzadiging van uw ziel, maar gij moogt ze niet ….
Dit betekent dat iemand in het voorbijgaan, een aantal druiven van zijn buurman mag plukken en (de nieuwsgierigheid van) zijn ziel bevredigen, om bijvoorbeeld te proeven of de druiven al rijp zijn, of om te weten welke soort druif zijn buurman verbouwt.

Nogmaal uit de wet door Mozes gegeven:

Gij moogt evenwel slachten en vlees eten zoveel (elke + begeerte) gij wilt (ziel), overeenkomstig de zegen, die de HERE, uw God, u in al uw woonplaatsen geeft;   (Deuteronomium 12:15)

In de vorige verzen zei God dat de dieren die men Hem als offer wilde brengen, niet op elke willekeurige plaats geslacht mochten worden, maar enkel op de plaats die Hij zou aanwijzen. God stond echter toe, dat men mocht slachten en vlees eten: … volgens de begeerte van uw ziel, overeenkomstig de zegen …
Dus, als iemand verlangde vlees te eten, dan mocht er op elke plaats geslacht worden.

Andere vertalingen:

Het woord ‘nephesh’ wordt in 203 Bijbelverzen op andere manieren vertaald = 28%.

En God zei:

Dat de wateren wemelen van levende wezens (zielen), en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel van de hemel.   (Genesis 1:20)

Dat de aarde voortbrenge levende wezens (zielen) naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo.   (Genesis 1:24)

Adam werd een ‘levend wezen’, beter vertaald een ‘levende ziel’, door de levensadem die God in zijn lichaam inblies.
De dieren worden ook aangeduid als ‘levende zielen’, al zijn die door de kracht van Gods woord voortgekomen uit de aarde.

Abram volgde de roepstem van God.

Abram nu nam zijn vrouw Sara en Lot, de zoon van zijn broeder, en al hun have, die zij verworven hadden, en de lieden (zielen), die zij in Haran verkregen hadden,   (Genesis 12:5)

Toen Abram vertrok, nam hij zijn vrouw en Lot mee, samen met alle goederen die zij verkregen hadden en de zielen, de mensen die in hun dienst stonden.

Abraham kocht een graf om Sara te kunnen begraven:

Indien het naar uw wil (ziel) is, dat ik mijn dode uitdrage en begrave, luistert dan naar mij en dringt voor mij bij Efron, de zoon van Sochar, erop aan, …   (Genesis 23:8)

Toen Sara, de vrouw van Abraham stierf, vroeg hij aan de bevolking om er bij Efron op aan te willen dringen, dat hij hem een stuk grond zou willen verkopen, om Sara te begraven.
Het ging er Abraham echter niet om dat de Hethieten een goede koop met hem zouden sluiten, hij verlangde er naar dat zij hun beslissing zouden nemen in overeenstemming met hun hart, hun ziel.
Abraham vond het belangrijk dat zij in hun hart zouden instemmen met de gedachte, dat hij, als vreemdeling, Sara in hun grond zou begraven.

Sichem was verliefd op de dochter van Jakob:

En Hemor sprak met hen en zei: Mijn zoon Sichem hangt met heel zijn hart (ziel) aan uw dochter; geeft haar dan aan hem tot vrouw,   (Genesis 34:8)

Sichem, de zoon van Hemor was verliefd op de dochter van Jakob en niet zo maar, maar met heel zijn ziel. Heel zijn wezen, heel zijn persoonlijkheid, al zijn verlangens en emoties waren erbij betrokken.

Jakob verhuisde naar Egypte.

Alle personen die met Jakob naar Egypte kwamen, zijn afstammelingen, behalve de vrouwen van de zonen van Jakob, het gehele zielental was zesenzestig.   (Genesis 46:26)

Letterlijk staat er: Alle zielen die met Jakob naar Egypte kwamen …, alle zielen zesenzestig.

Uit het lied van Mozes aan de Schelfzee:

De vijand zei: Ik achtervolg, haal in, deel de buit; ik koel (letterlijk: vul) mijn lust (ziel) aan hen, trek mijn zwaard; mijn hand roeit hen uit.   (Exodus 15:9)

Er had geschreven kunnen worden: Ik achtervolg, haal in, deel de buit, ik koel mijn woede op hen, trek mijn zwaard …
Als er echter staat dat de vijand zijn lust wil koelen, of beter zijn ziel wil vullen, dan gaat het er om dat de vijand de wrok en haat die in zijn hart leefde, op zijn vijand wou loslaten, anders gezegd, zijn bloeddorst wou lessen.

Uit de Psalmen:

… de Here zal hem (wie acht slaat op de geringe) behoeden en hem in het leven behouden; hij zal geprezen worden op aarde; aan de lust (ziel) van zijn vijanden geeft Gij hem niet prijs.   (Psalmen 41:2)

De psalmist had kunnen schrijven: … aan zijn vijanden geeft Gij hem niet prijs.
Dit zou betekenen dat God zou voorkomen dat hij door de vijand gevangen genomen zou worden.
Als er echter staat ‘aan de lust’, aan de ziel van zijn vijanden, dan betekent dit, dat God zal voorkomen dat, wie acht slaat op de geringe, niet overgeleverd zal worden aan de haat en de wrok, die leven in het hart van zijn vijanden.

Uit Spreuken:

De begeerte (ziel) van de goddeloze gaat uit naar het kwaad; zijn naaste draagt hij geen genegenheid toe.   (Spreuken 21:10)

De ‘begeerte’, de ‘ziel’ staat hier voor de verlangens in het hart, die aanzetten om het kwade te doen.

Uit de wet op het zondoffer:

Spreek tot de Israëlieten: Wanneer iemand (een ziel) zonder opzet zondigt in één van de dingen die de HERE verboden heeft te doen, en één daarvan doet, …   (Leviticus 4:2)

‘Iemand’ is in het Oude Testament meestal een vertaling van ‘iysh’, het Hebreeuwse woord voor ‘man’. Als hier in het Hebreeuws niet ‘iysh’, ‘een man’, staat, maar ‘nephesh’, ‘een ziel’, die zonder opzet zondigt, dan is dat omdat deze persoon gehandeld heeft, zonder dat hij zich er bewust van was, dat de overleggingen van zijn hart ingingen tegen de geboden van God.

Het verbod op het eten van bloed.

Al wie (elke ziel die) enig bloed eet, die (die ziel) zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden.   (Leviticus 7:27)

God stelt een verbod in, op het eten van bloed.
Hij had kunnen zeggen: Elke mens (elke man) die enig bloed eet, die mens (die man) zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden.
Als God zegt dat elke ziel die bloed eet uitgeroeid zal worden, dan gaat het Hem niet enkel om de daad van het eten van bloed, maar koppelt Hij het eten aan het verlangen vanuit het hart.
Voor God is het belangrijk dat iemand handelt vanuit de overtuiging in zijn hart, in dit geval de overtuiging geen bloed te willen eten, omdat God dit van hem vraagt.

 

Deze studie downloaden in PDF:
Vertaling van de ziel uit het Hebreeuws.