God schiep de vrouw – Eva
Op de zesde dag van de schepping schiep God de mens.
… naar Gods beeld schiep Hij hem; man (mannelijk) en vrouw (vrouwelijk) schiep Hij hen. (Genesis 1:27)
In de studie ‘God schiep de mens’ werd besproken hoe God de mens, de man Adam, schiep als geest, ziel en lichaam. (Genesis 2:7)
God plaatste Adam in een prachtige tuin.
Voorts plantte de HERE God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had. (Genesis 2:8)
Adam kreeg daarbij een opdracht:
En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren. (Genesis 2:15)
Tot hier toe werd steeds gezegd van alles wat God geschapen had: Hij zag dat het goed was.
Maar, toen Hij Adam alleen in de hof van Eden zag zei Hij:
Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. (Genesis 2:18)
De vertaling van het Hebreeuws, volgens de OLB, kan ook geïnterpreteerd worden als:
Het is niet goed (niet aangenaam, niet verstandig), dat de mens alleen zij (afgezonderd is, eenzaam is). Ik zal hem een hulp (iemand die helpt, een bescherming) maken (tot stand brengen, voortbrengen), die bij hem past (die in het oog valt, die tegenover hem staat, die parallel aan hem is).
Nadat God de vrouw, Eva, geschapen had, was de schepping voltooid en staat er:
En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. (Genesis 1:31)
Toen God besloot Adam een hulp te geven die aan hem gelijk was, plaatste Hij niet plots een vrouw in de hof van Eden. God dringt een mens nooit iets op. Adam moest eerst zelf ontdekken dat er iets aan hem ontbrak.
Daarom bracht God ‘al het gedierte van het veld en al het gevogelte van de hemel’ bij Adam:
… om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen (levende ziel) noemen zou, zo zou het heten. En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte van de hemel en aan al het gedierte van het veld, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste. (Genesis 2:19-20)
Het staat nergens vermeld, maar God schiep de dieren als mannetjes en vrouwtjes.
Toen Adam hen allemaal bij hem langs zag komen, ontdekte hij dat hij zelf alleen was. Hij had niemand die aan hem gelijk was, niemand die tegenover hem stond, niemand die hij in de ogen kon kijken.
Toen Adam dit ontdekt had:
… deed de HERE God een diepe slaap op de mens (Adam) vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de HERE God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. (Genesis 2:21-22)
In dit vers wordt er tweemaal vertaald met ‘de mens’, maar in het Hebreeuws staat dat God een diepe slaap deed vallen op ‘Adam’. Het is uit Adams lichaam dat God Eva formeerde.
Als Hij haar daarna tot ‘de mens’ bracht, wil dit zeggen dat de vereniging van een man en een vrouw universeel is en niet enkel beperkt tot Adam en Eva alleen.
Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn. (Genesis 2:24)
De relatie tussen Adam en Eva stond model voor de toekomst, als God zegt dat een man zijn vader en moeder zal verlaten om zijn vrouw aan te hangen (aankleven, zich vastklampen aan) en met haar een geestelijke en lichamelijke eenheid te beleven.
Het is God zelf, die het huwelijk ingesteld heeft als een scheppingsorde.
Adam en Eva in het paradijs, twee volmaakte mensen, leefden in een volmaakte omgeving en in een volmaakte relatie met hun Schepper God.
De Bijbel getuigt: En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet. (Genesis 2:25)
In de omgang met elkaar zagen zij elkaars lichaam wel, maar ze kenden elkaar vooral ‘in de geest’, als persoonlijkheid, als ziel, en ze zagen in elkaar de heerlijkeheid van God, waardoor zij geen schaamtegevoel hadden over hun naaktheid.
Adam en Eva staan model voor het eerste huwelijk, wat in de volgende studie wordt uitgewerkt.
Deze studie downloaden in PDF:
God schiep de vrouw – Eva