Hebreeën 7:12 – Verandering van priesterschap

Het priesterschap ingesteld na de uittocht uit Egypte.

Toen God, na de uittocht uit Egypte, aan Mozes de opdracht gaf om de tabernakel op te richten, stelde Hij ook het priesterschap in met de woorden:

Laat de stam Levi aantreden en stel hem voor het aangezicht van de priester Aäron, opdat zij hem dienen, en zij zullen hun taak vervullen te zijnen behoeve en ten behoeve van de gehele vergadering voor de tent der samenkomst, door de dienst bij de tabernakel te verrichten;  zij zullen zorg dragen voor al het gerei van de tent der samenkomst, en hun taak vervullen ten behoeve van de Israëlieten door de dienst bij de tabernakel te verrichten.

Gij zult de Levieten schenken aan Aäron en zijn zonen; uit de Israëlieten zullen dezen hem onvoorwaardelijk geschonken zijn.

Maar aan Aäron en zijn zonen zult gij opdragen hun priesterambt waar te nemen; doch de onbevoegde, die nadert, zal ter dood gebracht worden.   (Numeri 3:6-10)

Uit de 12 stammen van Israël stelde God de stam Levi aan om dienst te doen in de tabernakel (de tent der samenkomst) en later in de tempel. Zij worden in de Bijbel de Levieten genoemd.
Uit de Levieten zonderde God Aäron en zijn zonen af als priesters. (Exodus 28:1)
Alleen zij mochten het priesterambt bekleden.
Hierbij duidde God Aäron aan als hogepriester.
De priesters werden bij hun taak geholpen door de Levieten.

De beëindiging van het Levitisch priesterschap.

Nadat Jezus gevangen genomen was werd Hij voor de raad geleid, waar de hogepriester Kajafas Hem ondervroeg. Omdat er tijdens dit verhoor geen geschikte getuigen waren en Jezus bleef zwijgen, zei de hogepriester op een gegeven moment:

Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.   (Mattheüs 26:63)

Jezus antwoordde:

Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komende op de wolken des hemels.   (Mattheüs 26:64)

Toen:

scheurde de hogepriester zijn klederen en zei: Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord.   (Mattheüs 26:65)

De hogepriester besefte niet wat hij deed, want in de voorschriften voor het Levitisch priesterschap had God bepaald dat:

De priester, die de hoogste is onder zijn broeders, op wiens hoofd de zalfolie is gegoten en die men gewijd heeft, door hem de heilige klederen aan te trekken, zal zijn hoofdhaar niet los laten hangen en zijn klederen niet scheuren.   (Leviticus 21:10)

En Mozes zei tot Aäron en zijn zonen Eleazar en Itamar: Uw hoofdhaar zult gij niet los laten hangen en uw klederen zult gij niet scheuren, opdat gij niet sterft, en Hij (God) niet toorne over de gehele vergadering; …   (Leviticus 10:6)

Omdat de hogepriester Kajafas zijn kleren scheurde had hij moeten sterven.
Ook al stierf hij niet, hij had minstens zijn ambt moeten overdragen op iemand anders.
Noch het een, noch het ander gebeurde, waardoor hij zijn functie als hogepriester beëindigde door zijn ongehoorzaamheid aan de wet op het Levitisch priesterschap.
Hierdoor kwam de weg vrij voor een nieuw priesterschap.

Het nieuwe priesterschap.

Koning David profeteerde:

Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten.   (Psalmen 110:1)

De HERE heeft gezworen en het berouwt Hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek.   (Psalmen 110:4)

Hierbij verwees God naar een priesterschap, niet gebaseerd op de menselijke afkomst van Aäron, maar naar de wijze van Melchisedek:

… volgens de uitlegging van zijn naam: koning der gerechtigheid, vervolgens ook: koning van Salem, dat is: koning des vredes; …   (Hebreeën 7:2)

Wie is Melchisedek?
Het boek Genesis vermeldt dat, toen Abram een overwinning had behaald op de koningen van het Oosten, om zijn neef Lot en gezin te bevrijden, hij een speciale ontmoeting had:

En Melchisedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste.   (Genesis 14:18)

Lang vóór de profetie van koning David had God reeds een hemels priesterschap ingesteld, dat herkenbaar was aan de symbolen van brood en wijn.

Jezus had deze aanstelling als priester ‘naar de ordening van Melchisedek’ waarschijnlijk al ontvangen vooraleer God de wereld schiep en niet op het moment dat David de profetie uitsprak.

Petrus schrijft:

Hij (Jezus) was van tevoren gekend, voor de grondlegging van de wereld, doch is bij het einde van de tijd geopenbaard ter wille van u.   (1 Petrus 1:20)

Jezus kwam naar de wereld om dit priesterschap hier op aarde te vestigen.
Toen Hij het heilig avondmaal instelde gaf Hij aan de symbolische tekenen van brood en wijn de geestelijke betekenis.

En Hij (Jezus) nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun (de discipelen), zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis.   (Lukas 22:19)

Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt.
(Lukas 22:20)

Brood en wijn kregen echter pas hun volle betekenis toen Jezus’ lichaam (het brood) verbroken werd en Zijn bloed (de wijn) vergoten werd op het kruis op Golgotha.

Op het kruis bracht Jezus in Zijn lichaam de offers, die eeuwen lang door de Levitische hogepriester eenmaal per jaar op Grote Verzoendag gebracht werden.
Daar nu op aarde het Levitisch priesterschap door hogepriester Kajafas beëindigd was door het scheuren van zijn klederen, kon Jezus optreden als de enige priester en bracht Hij deze offers in overeenstemming met de wet op Grote Verzoendag, als hogepriester naar de ordening van Melchisedek.

Opmerking:
Omdat Jezus in de wereld kwam als hogepriester is het goed mogelijk dat daarom zijn kleren niet gescheurd mochten worden tijdens de kruisiging.
Over het onderkleed van Jezus zeiden de soldaten:

Laten wij dit niet scheuren, maar erom loten, voor wie het zijn zal; zodat het schriftwoord vervuld werd: Zij hebben mijn klederen onder elkander verdeeld en over mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan.   (Johannes 19:24)

Samengevat:

  • Bij de instelling van de Levitische priesterschap stelde God een offerdienst in voor de verzoening van de zonden van het volk, in het bijzonder door de speciale offers die eenmaal per jaar gebracht moesten worden tijdens Grote Verzoendag.
  • Deze offers op Grote Verzoendag mochten enkel gebracht worden door de hogepriester.
  • Jezus kwam naar deze wereld om de geestelijke betekenis te geven aan de tekenen van Zijn priesterschap, door deze offers in Zijn lichaam te brengen, als hogepriester van het nieuwe priesterschap naar de ordening van Melchisedek.
  • Jezus kon deze offers slechts op de voorgeschreven manier brengen, nadat de dienstdoende Levitische hogepriester de weg had vrijgemaakt om dit nieuwe priesterschap op aarde te vestigen.

De veranderingen die hierdoor plaatsvonden.

In de brief aan de Hebreeën, hoofdstukken 7-10, wordt uitvoerig ingegaan op het (hoge)priesterschap van Jezus, met als inleiding:

Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had – immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?

Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet.

Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam, waaruit niemand met het altaar te doen had: … En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchisedek een andere priester opstaat, … krachtens een onvernietigbaar leven. Wat van Hem wordt getuigd: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.

Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen. En in zoverre het niet zonder een plechtige eed plaats had … bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid, in zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden … Hij heeft, doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan.

Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven; die niet, gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht.

Want de wet stelt als hogepriester mensen, die met zwakheid behept zijn, maar het plechtige woord van de eed, die na de wet kwam, stelt de Zoon, die in eeuwigheid volmaakt is.   (Hebreeën 7:11-28)

Het is belangrijk te beseffen dat na de dood en opstanding van Jezus de tempeldienst in Jeruzalem zijn functie grotendeels verloren had, gezien het Levitisch priesterschap beëindigd en vervangen was door Jezus’ eeuwige priesterschap, naar de ordening van Melchisedek.

Verandering van wet.

Zoals al eerder in deze studie vermeld is:

Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had – immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?

Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet.   (Hebreeën 7:11-12)

Over de wetten die de Israëlieten onder het Levitisch priesterschap ontvingen na de uittocht uit Egypte zegt God zelf:

Mijn verordeningen zult gij volbrengen en mijn inzettingen in acht nemen en daarnaar wandelen: Ik ben de HERE uw God.

Ja, gij zult mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen; de mens die ze doet, zal daardoor leven (ook: in leven blijven): Ik ben de HERE.   (Leviticus 18:4-5)

Maar sinds het hogepriesterschap van Jezus op aarde gevestigd is, geldt een nieuwe wet:

Want Christus is het einde van de wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft.   (Romeinen 10:4)

Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: …   (Romeinen 10:6)

Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.
Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.   (Romeinen 10:9-11)

Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest van het leven heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt, van de wet van de zonde en van de dood.
Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees – God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat van de zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest.   (Romeinen 8:1-4)

Merk op hoe belangrijk dit is!

Zijn de wetten uit het Oude testament dan afgeschaft?
Nee, deze wetten zijn niet afgeschaft, maar Jezus plaatst ze in een nieuw daglicht:

… opdat de eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest.   (Romeinen 8:4)

De wetten uit het Oude Testament konden niet tot hun doel komen, omdat geen mens er volledig naar kon leven, waardoor iedereen onder de vloek bleef.
Ook de offers konden niet bewerken dat een mens eeuwig in de nabijheid van God zou kunnen leven.
Hierdoor kwam God niet tot Zijn doel om een persoonlijke relatie met de mensen aan te gaan.

Omdat Jezus, als zondeloze Hogepriester, Zichzelf ten offer bracht, nam Hij de vloek op de wet op Zich en verwierf Hij een volkomen, eeuwige verzoening, door het geloof in Hem.
Daardoor wordt wie zijn leerling is, Hem gehoorzaamt in het leven en deze wetten van dit nieuwe priesterschap ontvangt in zijn hart, zelf ook een priester naar de ordening van Melchisedek.

De wet onder het hogepriesterschap van Jezus omvat de diepere geestelijke betekenis van de wetten uit het Oude Testament.
Dit is duidelijk te zien in het onderwijs van Jezus en hoe Hij in de dagelijkse omgang deze wetten in praktijk bracht, zoals opgetekend in de evangeliën.
Daarom herhaalt Hij ook in Mattheüs 5 telkens: Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is …, maar Ik zeg u … en Hij geeft opdracht aan zijn discipelen om te leven volgens de wetgeving die Hij samenvat met de bekende woorden:

Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik de geboden van mijn Vader bewaard heb en blijf in zijn liefde.   (Johannes 15:10)

En:

Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt.   (Johannes 13:34)

 

Vervolgstudie: De priester naar de ordening van Melchisedek.

 

Deze studie downloaden in PDF:
Hebreeën 7:12 – Verandering van priesterschap.