Het karakter van de satan – woordgebruik in het Grieks
In het Nieuwe Testament worden twee namen voor de tegenstander van God gebruikt, namelijk:
- satan – in het Grieks: satanas.
- duivel – in het Grieks: diabolos.
De satan in het taalgebruik.
De satan is de vertaling van het Grieks ‘satanas’.
Volgens de OLB is ‘satanas’:
- een zelfstandig naamwoord
- van Aramese oorsprong, overeenkomend met het Hebreeuwse ‘satan’ (met het bepalend lidwoord)
- te vertalen als: tegenstander (iemand die zich in voornemen en daad tegen de ander verzet)
- de naam gegeven aan de vorst van de boze geesten.
‘Satanas’ komt voor in 28 Bijbelverzen en wordt steeds door ‘satan’ vertaald.
Volgens de OLB is ‘satanas’ een zelfstandig naamwoord.
In de meeste Bijbelverzen wordt ‘satanas’ voorafgegaan door een lidwoord, dus ‘de satan’.
Ook hier kan afgevraagd worden, zoals bij ‘satan’ in het Hebreeuws, of in de tijd van het Nieuwe Testament ‘satanas’ wel gebruikt werd als eigennaam, zoals het in het Nederlands vaak gebeurt.
Misschien zou het ook hier beter zijn om ‘satan’, of ‘de satan’ te vervangen door ‘tegenstander’, of ‘de tegenstander’ wat weergeeft wie hij werkelijk is.
En Jezus werd in de woestijn veertig dagen verzocht door de satan (de tegenstander) en Hij was bij de wilde dieren, en de engelen dienden Hem. (Markus 1:13)
Toen zei Jezus tot hem: Ga weg, satan (tegenstander)! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. (Mattheüs 4:10)
De satan stelt zich op als een tegenstander, omdat hij er steeds op uit is mensen van hun goede voornemens af te brengen.
Soms probeert hij mensen op verkeerde gedachten te brengen.
Dat is duidelijk als hij Jezus verzoekt in de woestijn en probeert om Hem ongehoorzaam te doen zijn aan zijn Vader. (Mattheüs 4:1-11)
Soms gebruikt hij daarvoor uitspraken van andere personen, zoals in wat Petrus zei:
Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden van de kant van de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en op de derde dag opgewekt worden. En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen! Doch Hij keerde Zich om en zei tot Petrus: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen van God, maar op die van de mensen. (Mattheüs 16:21-23)
(Een ‘aanstoot’ is ook te vertalen als: struikelblok, val, strik.)
De duivel in het taalgebruik
De duivel is de vertaling van ‘diabolos’.
Volgens de OLB is ‘diabolos’:
- een bijvoeglijk naamwoord
- te vertalen als: geneigd tot laster, lasterlijk, vals beschuldigend
- afgeleid van het werkwoord ‘diaballo’ (werpen over, belasteren, kwaad spreken van, verdacht maken, bedriegen)
- Als metafoor ook toegepast op iemand, waarvan gezegd kan worden dat die de rol van de duivel vervult
Het is duidelijk dat het woord ‘diabolos’ het begrip laster, kwaad spreken in zich heeft.
‘Diabolos’ komt in 36 verzen voor en wordt in 33 verzen vertaald met ‘de duivel’.
Er zijn echter drie uitzonderingen (de duivel toegepast als metafoor):
(over diakenen) Evenzo moeten hun vrouwen zijn: waardig, geen kwaadspreeksters, nuchter, betrouwbaar in alles. (1 Timotheüs 3:11)
… want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers (Grieks: blasphemos – kwaadsprekend, lasterend), aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede … (2 Timotheüs 3:2-3)
Oude vrouwen eveneens, priesterlijk in haar optreden, niet kwaadsprekend, niet verslaafd aan veel wijn, in het goede onderrichtende. (Titus 2:3)
Omdat ‘diabolos’ steeds gebruikt wordt met een lidwoord en vertaald wordt met ‘dé duivel’, kan ook hier afgevraagd worden of men in de tijd van Jezus eerder dacht aan ‘de lasteraar’ of ‘de kwaadspreker’.
Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel (de lasteraar), en hij zal van u vlieden. (Jakobus 4:7)
Duidelijk is, dat er in het Grieks sprake is van ‘de lasteraar’, ‘de aanklager’.
De duivel is hier nog steeds dag en nacht mee bezig bij God.
En de grote draak werd op de aarde geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. (Openbaring 12:9)
En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager (kategoros)van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde (kategoreo: beschuldigde) voor onze God, is neergeworpen. (Openbaring 12:10)
Omwille van Jezus geeft God geen gehoor aan alles wat de satan, de duivel, de tegenstander, de kwaadspreker, bij zijn troon komt roddelen, zoals Johannes schrijft in zijn eerste brief:
Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak (parakletos: voorbidder, advocaat) bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld. (1 Johannes 2:1-2)
Het karakter van de satan volgens het woordgebruik in het Hebreeuws.
Over roddelen en kwaadspreken.
Deze studie downloaden in PDF:
Het karakter van de satan – woordgebruik in het Grieks.