Oudsten en opzieners
In de schets van Paulus over de structuur van de plaatselijke gemeente worden de oudsten niet rechtstreeks vermeld.
Uit de profielschets van oudsten/opzieners die hij in zijn brieven aan Timotheüs en Titus geeft, blijkt dat Paulus deze functies plaatst onder het hoofdstuk ‘het besturen’.
Wie in de gemeente oudsten kunnen zijn en welke taak zij vervullen wordt in deze studie uitgewerkt.
Profielschets van oudsten/opzieners.
De profielschets van de oudsten/opzieners, zoals Paulus die omschrijft in zijn brieven aan Timotheüs en Titus.
Uit de eerste brief aan Timotheüs:
Een opziener dan moet zijn:
onbesproken,
de man van één vrouw,
nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij,
bekwaam om te onderwijzen,
niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig,
een goed bestuurder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te besturen, hoe zal hij voor de gemeente van God zorgen?
Hij mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgeblazenheid in het oordeel van de duivel valle.
Hij moet ook gunstig bekend zijn bij de buitenstaanders, opdat hij niet in opspraak kome en in een strik van de duivel valle.
(1 Timotheüs 3:2-7)
Uit de brief aan Titus:
Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij, … in alle steden als oudsten zoudt aanstellen:
mannen, die onberispelijk zijn,
één vrouw hebben,
die gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten.
Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis van God,
niet aanmatigend, niet driftig,
niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend,
niet op oneerlijke winst uit, maar gastvrij,
met liefde voor wat goed is, bezadigd, rechtvaardig, vroom, ingetogen,
zich houdende aan het betrouwbare woord naar de leer,
zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen. (Titus 1:5-9)
Omdat zij een voorbeeldfunctie in de gemeente vervullen hecht Paulus kennelijk veel belang aan de persoonlijkheid en integriteit van oudste/opziener in de gemeente.
Veel van wat hij in zijn profielschetsen schrijft behoeft geen verdere uitleg.
Toch worden hieronder enkele punten nader bekeken.
Oudsten of opzieners.
De opzieners (episkopos) worden slechts op 5 plaatsen vermeld in het Nieuwe Testament.
De oudsten (presbuteros) daarentegen worden in 66 teksten vermeld, soms zowel in een functie in de gemeente als in de samenleving.
Paulus schrijft aan Titus dat hij hem op Kreta achterlaat om in alle steden oudsten aan te stellen en schrijft dan: want een opziener moet onberispelijk zijn.
Hieruit valt op te maken dat Paulus geen onderscheid maakt tussen oudsten en opzieners.
Bij de vermelding ‘opziener(s)’ gaat het eerder om de taakomschrijving van de oudsten.
‘Oudsten’ is de vertaling van het Grieks ‘presbuteros’, wat een algemene aanduiding is voor ouder in leeftijd, zoals o.a. in de tekst:
Word niet heftig tegen een oude (presbuteros) man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders, oude (presbuteros) vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid. (1 Timotheüs 5:1-2)
In de Bijbelse tijd werden de bestuurders en rechters van het volk gekozen uit de oudere mannen, in de verwachting dat oudere mensen een grotere levenswijsheid hebben.
Met de ‘oudsten’ in de samenleving of in de gemeente wordt dus letterlijk bedoeld: oud in leeftijd.
Ook van de oudsten in de gemeente wordt verwacht dat zij ‘oud’ zijn, geestelijk volwassen zijn, en leven in een diepe relatie met Jezus Christus.
Daarom schrijft Paulus ook dat: een oudste niet een pas bekeerde mag zijn.
Onbesproken / onberispelijk.
Aan Timotheüs schrijft Paulus dat een oudste onbesproken moet zijn.
Als bestuurders van de gemeente hebben oudsten een voorbeeldfunctie en vertegenwoordigen zij ook de gemeente in de buitenwereld.
Daarom is het belangrijk dat zij, door hun zuivere levenswandel in de Heer gerespecteerd worden, zowel in de gemeente als in de buitenwereld.
In contact met de buitenwereld is het belangrijk dat ze zich weten te vrijwaren van wereldse praktijken.
Daarom:
Hij (de oudste) moet ook gunstig bekend zijn bij de buitenstaanders, opdat hij niet in opspraak kome en in een strik van de duivel valle.
Aan Titus schrijft hij dat een oudste onberispelijk moet zijn en:
… zich houden aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen.
Uit de levenswandel van de oudsten moet blijken dat zij zich onderwerpen aan de autoriteit van Jezus Christus en Zijn Woord, de Bijbel. Zij moeten in staat zijn anderen daarin op te voeden, te beginnen in hun gezin.
Daarom ook de opmerking dat een oudste ‘een goed bestuurder van zijn eigen huis’ moet zijn.
Hoe zouden ze anders gemeenteleden kunnen bemoedigen of corrigeren, indien ze dat niet in praktijk hebben gebracht in hun gezin.
De man van één vrouw.
Inleiding:
In het Oude Testament wordt regelmatig melding gemaakt van mannen die getrouwd zijn met twee of meer vrouwen.
In het Nieuwe Testament vinden we daar geen voorbeelden van.
Voor zover kon worden nagegaan, blijkt dat ook in de (Romeinse) cultuur van die tijd het polygame huwelijk niet of nauwelijks voorkwam.
Statement:
Als Paulus zowel aan Timotheüs als aan Titus schrijft dat een oudste de man van één vrouw moet zijn, heeft hij waarschijnlijk niet polygamie in gedachte, maar Gods kijk op het huwelijk.
Motivatie:
Jezus onderwijst over het huwelijk:
Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot een vlees zijn. Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees.
Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. (Mattheüs 19:5-6)
En over hertrouwen na echtscheiding:
Wie zijn vrouw wegzendt en een andere trouwt, pleegt echtbreuk ten opzichte van haar; en indien zij haar man verlaat en een ander trouwt, pleegt zij echtbreuk. (Markus 10:11-12)
En ieder, die zijn vrouw wegzendt, en een andere trouwt, pleegt echtbreuk; en wie een vrouw, die door haar man weggezonden is, trouwt, pleegt echtbreuk. (Lukas 16:18)
Waarbij Paulus aanvult:
Doch hun, die getrouwd zijn, beveel ik niet, maar de Here, dat een vrouw haar man niet mag verlaten – is dit toch gebeurd, dan moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen – en een man moet zijn vrouw niet verstoten. (1 Corinthiërs 7:10-11)
Verklaring:
Hieruit blijkt dat, in de geestelijke wereld, een huwelijk niet ontbonden wordt bij echtscheiding. Wat God heeft samengevoegd moet (kan) een mens niet scheiden.
Voor God wordt een huwelijk enkel ontbonden door overlijden.
Hertrouwen na echtscheiding staat, volgens het onderwijs van Jezus, gelijk aan echtbreuk, omdat het eerste huwelijk niet ontbonden is voor God.
Zo zou iemand, die na een echtscheiding opnieuw trouwt, voor God dus tweemaal gehuwd zijn.
De ‘man van één vrouw’ wil dan zeggen dat een man die uit de echt gescheiden en hertrouwd is, niet als oudste aangewezen zal worden in de gemeente.
In die optiek kan een oudste niet met een gescheiden vrouw gehuwd zijn, omdat hij dan in een staat van echtbreuk leeft.
De taak van de oudsten.
Paulus schrijft aan Timotheüs dat een oudste moet zijn:
… een goed bestuurder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te besturen, hoe zal hij voor de gemeente van God zorgen?
Oudsten, zo schrijft hij aan Titus, moeten:
… gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten. Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis van God.
Een oudste heeft als opdracht de gemeente te besturen, te beheren.
Zoals Paulus aan de oudsten van de gemeente van Efeze zei:
Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij (God) Zich door het bloed van zijn Eigene (Jezus) verworven heeft. (Handelingen 20:28)
En aan Timotheüs schrijft hij:
De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht.
(1 Timotheüs 5:17)
Besturen houdt in principe in dat men het beleid bepaalt en leiding geeft aan personen die instaan voor de praktische uitvoering daarvan.
Hierbij houden de oudsten toezicht op het goed functioneren van de gemeente in haar geheel en sturen zij bij waar nodig.
Hiervoor zal elke oudste een specifieke verantwoordelijkheid op zich nemen, waarbij ze samen, als gelijken, de gemeente zullen besturen.
Een huisvader draagt niet alleen verantwoordelijkheid voor praktische zaken, maar heeft ook oog voor de opvoeding en de goede geestelijke gezondheid van zijn huisgenoten.
Zo dragen ook de oudsten de verantwoordelijkheid dat de gemeenteleden worden opgevoed tot een gezond geestelijk leven.
Volgens het onderricht van Paulus in 1 Corinthiërs 12:28 wijst God voor het geestelijk welzijn apostelen, profeten en leraars aan in de gemeente.
De oudsten zullen er op moeten toezien dat de gemeente door hun inbreng groeit in de relatie met de God, de Vader, met Jezus Christus als voorbeeld en ondersteund door de Heilige Geest.
Indien nodig zullen zij in overleg met de apostelen, profeten en leraars hun erop moeten wijzen hun onderwijs bij te sturen.
Hoe deze functie van oudste/opziener verder wordt ingevuld zal sterk afhangen van de grootte en de aard van de plaatselijke gemeente.
Voor kleine gemeenten zullen taken waarschijnlijk gecombineerd worden, zoals Paulus aan Timotheüs opmerkt, dat oudsten zich, naast het besturen, blijkbaar ook toeleggen op prediking en onderricht.
Hierbij zal er op toegezien moeten worden dat het meervoudig leiderschap gehandhaafd blijft en niet alle leidende functies samengebundeld worden in één persoon.
Aanstelling van de oudsten.
Volgens 1 Corinthiërs 12:28 is het God die mensen in de gemeente een plaats als oudste aanwijst.
Het is de opdracht aan de gemeenteleden en hun leiders om te onderkennen wie deze mensen zijn en hen te erkennen in de taak waarvoor God hen aanwijst.
Om hun taak goed te kunnen vervullen, is het nodig dat zij officieel in hun functie worden aangesteld en dat de gemeenteleden hen het nodige gezag toekennen.
Een goed voorbeeld hiervan is de kroning van Saul tot koning over Israël. (1 Samuël 9 en 10)
Toen het volk God om een koning vroeg, duidde Hij Saul aan voor deze taak en stuurde de profeet Samuël erop uit op hem tot koning over Israël te zalven.
Opdat het volk hem ook als koning zou aanvaarden, moest Samuël daarna een volksvergadering bijeen roepen, waarbij Saul in een volksstemming door hen tot koning werd verkozen.
Daarom droeg Paulus Titus op dat hij:
… in alle steden oudsten zou aanstellen: …
Aanstellen is de vertaling van ‘kathistemi’, dat de OLB vertaalt als:
- neerzetten, plaatsen
- iemand over iets aanstellen
- iemand in een ambt benoemen
Als Titus in alle steden oudsten ‘in hun ambt moest benoemen’ zal hij dat zeker gedaan hebben door eerst met de gemeenteleden te overleggen.
Met de profielschets die Paulus hem gegeven heeft in gedachten, hebben zij zo de personen kunnen ontdekken die God als oudsten in de gemeenten aanwees en heeft Titus hen officieel in hun ambt aangesteld.
Iets gelijkaardigs wordt beschreven in Handelingen 14:23:
En nadat zij (Paulus en die met hem waren) voor hen in elke gemeente oudsten hadden aangewezen, droegen zij hen onder bidden en vasten de Here op, in wie zij geloofd hadden.
Aangewezen is hier de vertaling van ‘cheirotoneo’ wat volgens de OLB zoveel betekent als:
- stemmen met opsteken van de hand
- aanstellen
Hier zijn zowel de raadpleging van de gemeenteleden, als de aanstelling in één woord vervat.
De aangewezen oudsten werden daarbij met bidden en vasten onder de autoriteit van Jezus geplaatst.
In wie zij geloofd hadden, betekent letterlijk: wie zij (de gemeenteleden) hun vertrouwen hadden gegeven.
Wijst God ook vrouwen aan als oudsten?
Het is belangrijk dat het bestuur van de gemeente niet uitsluitend een aangelegenheid van de mannen is. Vrouwen moeten daar zeker ook een plaats in hebben, al wordt er in de Bijbel geen bevestiging gevonden dat God hen een plaats als oudste aanwijst.
Oudsten hebben de opdracht de gemeente te besturen als goede huisvaders. Een goede huisvader is ook een goede echtgenoot en bestuurt zijn gezin in overleg met zijn vrouw.
Achtergrond:
Al van bij de schepping zegt God dat man en vrouw in het huwelijk een onafscheidelijke eenheid zijn, zoals ook Jezus herhaalt:
… daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot één vlees zijn. Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. (Markus 10:7-8)
Eén vlees betekent dat, in het huwelijk, man en vrouw vanuit hun persoonlijkheid:
- één ziel zijn, dat is: hun persoonlijkheid, met eigen verlangens, wensen en dergelijke op elkaar afstemmen.
- één lichaam zijn: heeft een dubbele betekenis.
Vanuit het ‘één ziel zijn’, zich in hun handelen naar buiten opstellen als een eenheid (als één lichaam, één persoon), en anderzijds de lichamelijke eenheid beleven in de seksualiteit.
Binnen deze eenheid geeft God aan beiden een eigen opdracht in het gezin, volgens de hiërarchie die Hij van bij de schepping in de wereld heeft gelegd.
Man en vrouw samen, beheren het gezin als een eenheid, in gedeelde verantwoordelijkheid. In deze eenheid is de man het ‘hoofd’ van zijn vrouw, zoals Paulus schrijft:
Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Here (stel u onder uw man zoals aan de Here), want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is van zijn gemeente; Hij is het, die zijn lichaam in stand houdt. (Efeziërs 5:22-23)
De man wordt door God verantwoordelijk gesteld voor de gang van zaken binnen het gezin.
Van zijn vrouw wordt verwacht dat zij de autoriteit, die de man van God ontvangen heeft, vrijwillig aanvaardt.
Volgens het onderwijs van Paulus heeft God dit ingesteld met een duidelijk doel:
Daarom moet de vrouw een macht (autoriteit) op het hoofd hebben vanwege de engelen. (1 Corinthiërs 11:10)
God heeft deze hiërarchie ingesteld ‘vanwege de engelen’, dat betekent: met het oog op de geestelijke wereld.
De satan kon Eva verleiden omdat zij zelfstandig handelde in een kwestie die ook betrekking had op Adam. Zij had met hem moeten overleggen, als haar ‘hoofd’, haar autoriteit, omdat hij de eindverantwoordelijkheid had.
De relatie tussen God en mensen werd verbroken door de ongehoorzaamheid van Adam, terwijl het Eva was die zich liet verleiden en het eerst van de verboden vrucht at.
Om de belangrijke taak die een vrouw in het gezin heeft goed te kunnen vervullen stelt God haar man aan als eindverantwoordelijke. Zij handelt daarbij onder zijn autoriteit en is ontslagen van een aantal verantwoordelijkheden die God, tot haar bescherming, op de schouders van haar man legt.
Het is wel de bedoeling dat man en vrouw voortdurend in overleg met elkaar zijn, zodat hierdoor harmonie in het gezin ontstaat.
Terug naar de gemeente.
Paulus schrijft over het huwelijk:
Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente. (Efeziërs 5:32)
Wat betreft het functioneren van de vrouw in de gemeente hanteert God eenzelfde gezagsprincipe als in het huwelijk.
Op de taken die een vrouw in de gemeente kan opnemen ziet Paulus slechts één beperking (vrij vertaald):
… het is een vrouw niet toegelaten onderricht te geven of gezag over de man te hebben … (1 Timotheüs 2:12)
Enkel in dit Bijbelvers is ‘gezag’ de vertaling van het Griekse ‘authenteo’, wat staat voor:
- op eigen gezag handelen, absoluut heerser zijn.
Hieruit valt op te maken dat, welke taak een vrouw in de gemeente ook vervult, zij dit enkel kan doen in overleg en onder de verantwoordelijkheid van één van de bestuurders van de gemeente, een oudste.
Conclusie:
Dit gezagsprincipe van God ligt aan de basis van de uitspraak van Paulus aan Timotheüs en Titus, dat een oudste een man moet zijn.
Opmerking:
Als een man in staat is zijn eigen gezin goed te besturen als hij leeft in eenheid met zijn vrouw, zal hij ook de gemeente pas goed kunnen besturen als zijn vrouw naast hem staat.
Dit pleit voor de aanstelling van oudsten echtparen, waarbij de echtgenotes mee betrokken zijn in het beleid van de gemeente, terwijl de mannen, de oudsten, de verantwoordelijkheid dragen tegenover het hoofd van de gemeente, Jezus Christus, voor de te nemen beslissingen.
Deze studie downloaden in PDF:
Oudsten en opzieners.