De priester naar de orde van Melchisedek (6)

De vorige studie in deze reeks beschreef het leven van de priester/discipel die doorheen het tweede gordijn het heilige van de tabernakel is binnengegaan, waar hij leeft bij Jezus als het Licht op de kandelaar.

In dit zesde deel wordt stilgestaan bij de tafel met de toonbroden, het tweede voorwerp dat de priester/discipel ontmoet in het heilige, op de nieuwe en levende de weg doorheen de tabernakel.

De tafel met de toonbroden.

De tafel:
Bij de bouw van de tabernakel gaf God aan Mozes de opdracht:

Gij zult een tafel van acaciahout maken, twee el lang, een el breed en anderhalve el hoog. Gij zult die overtrekken met louter (zuiver) goud en er een gouden omlijsting omheen maken. Gij zult er een rand van een handbreedte omheen maken en een gouden omlijsting rondom haar rand.   (Exodus 25:23-25)

Tafel der toonbroden

 

De tafel mat 90 x 45 x 67,5 cm met rondom rond een rand van een handbreedte, dat is 7,6 cm en op de rand een omlijsting, zodat de broden bij het vervoer niet van de tafel zouden afschuiven.
Onder de rand waren gouden ringen voorzien voor de draagstokken (verzen 26-28), om de tafel te kunnen dragen.
Alles was vervaardigd van acaciahout, overtrokken met louter (zuiver) goud, beeld van heiligheid.

 

Het brood:
De heilige tafel diende om broden in het heilige in het zicht te leggen, zoals God had opgedragen:

En gij zult op de tafel geregeld toonbrood leggen voor mijn aangezicht.   (Exodus 25:30)

In deze tekst is toonbrood een interpretatie, want in de Hebreeuwse tekst staat er:

Gij zult op de tafel geregeld broden (lechem) leggen (ook: geven, schenken) voor mijn aangezicht (paniym).

Toonbrood is in het Nederlands de samentrekking van deze twee Hebreeuwse woorden.
De OLB vertaalt:

  • lechem als: brood, voedsel.
  • paniym o.a. als: gelaat, aangezicht, tegenwoordigheid.

Toonbrood is dan eigenlijk een wat beperkende vertaling van het Hebreeuws.
Het brood in het heilige werd op de toontafel gelegd, opdat het voor het aangezicht van God, in Zijn tegenwoordigheid, aangeboden zou worden als voedsel voor de priesters (zie verder).

God gaf ook speciale aanwijzingen voor de bereiding van de broden en voor de schikking op de tafel:

Gij zult fijn meel nemen en daarvan twaalf koeken bakken, uit twee tienden efa zal elke koek bereid worden; gij zult ze op twee stapels leggen, zes op een stapel, op de tafel van louter goud, voor het aangezicht des HEREN.   (Leviticus 24:5-6)

De broden die in het heilige voor Gods aangezicht gelegd werden, moesten gebakken worden van twee tiende efa, wat zoveel is als 4,4 liter fijn meel. (De efa was een inhoudsmaat van 22 liter, gebruikt voor droge stoffen.)
Eén liter fijn meel weegt ongeveer 600 gram, dus het brood werd gebakken met 2,6 kg meel.
Een toonbrood woog waarschijnlijk bijna 4 kg, als het gebakken was.

Symboliek van de broden:
Op de tafel stonden twaalf grote broden opgesteld in twee stapels van zes.
Mogelijk is er een symboliek te vinden in de gedachte 2 stapels van 6, of 2x2x3.
Twaalf staat in elk geval symbool voor de twaalf stammen van het volk Israël en in het licht van het Nieuwe Testament, voor de hele wereld.

De zorg voor de broden was toevertrouwd aan de hogepriester:

Elke sabbatdag zal hij (de hogepriester) dat steeds opnieuw gereed maken (letterlijk: schikken op de tafel) voor het aangezicht des HEREN; … het is een verbond voor altoos.
En het zal voor Aäron en zijn zonen zijn, en zij zullen het op een heilige plaats eten, want het is allerheiligst voor hem; …
(Leviticus 24:8-9)

De broden verwijzen naar het manna, dat de Israëlieten in de woestijn gegeten hebben en dat symbool staat voor het Woord van God, zoals Mozes zei:

Hij … gaf u het manna te eten, … om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond van de HERE uitgaat.   (Deuteronomium 8:3)

Vroeger moest de hogepriester elke sabbat verse broden op de tafel leggen.
Jezus, als hogepriester die eeuwig is, is zelf het Levende Brood, dat niet veroudert en steeds nieuw is.
Hij zei:

… niet Mozes heeft u het brood uit de hemel (het manna) gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel; … dat aan de wereld het leven geeft.   (Johannes 6:32-33)

 Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. … en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, ….   (Johannes 6:51)

Het toonbrood was allerheiligst (letterlijk: heilige heilig) en staat symbool voor wie Jezus is als het levende Brood, het levende Woord. Niet alleen als onderwijs, maar ook als openbaring van wie Jezus is als Persoon, heilig en onberispelijk.
Ook voor de priester/discipel is dit brood allerheiligst of, heilig, heilig, wat een opdracht inhoudt, zoals Petrus schrijft, met een verwijzing naar Leviticus 11:44 en 45:

Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd van uw onwetendheid, maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig.   (1 Petrus 1:14-16)

Van dit levende Brood zei Jezus:

Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven …   (Johannes 6:54)

Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.   (Johannes 6:56)

 … wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.   (Johannes 6:58)

Tijdens het laatste avondmaal gaf Jezus aan het brood een diepere betekenis, want:

Terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zei: Neemt, eet, dit is mijn lichaam.   (Mattheüs 26:26)

De Levitische priesters moesten de toonbroden die vervangen waren eten op een heilige plaats.
De priester naar de orde van Melchisedek eet geen oud brood.
Hij/zij eet, in het heilige, het verse brood op de toontafel, het lichaam van Jezus, de levende Jezus.
(Denk hierbij aan de studie over de worm uit Psalm 22)
Dit is het enige geestelijk voedsel van de priester/discipel die leeft in het heilige. Hij/zij zal het Woord dagelijks moeten ‘eten’, zoals de Israëlieten in de woestijn dagelijks het manna moesten verzamelen.
Omdat het voorhangsel scheurde toen Jezus stierf, eet de priester/discipel het brood in het volle zicht van God, die troont op het verzoendeksel van de ark, tussen de cherubs.

Paulus schrijft:

Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, aan God dank brengt in uw harten. En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam (de autoriteit) van de Here Jezus, God, de Vader, dankende door Hem!   (Colossenzen 3:16-17)

Alles wat in de Bijbel geschreven is dient niet uitsluitend om te onderwijzen, maar laat vooral zien wie God, Jezus en de Heilige Geest zijn.
Jezus legde aan de Emmaüsgangers uit, dat al wat in de Schriften (het Oude Testament) geschreven staat, op Hem betrekking heeft. (Lukas 24)
Zo laten ook de evangeliën zien wie Jezus is en zijn niet enkel een verslag over zijn leven en onderwijs.

De priester naar de orde van Melchisedek, die dagelijks het Levende Brood eet, ontvangt Jezus in zijn ziel. Hierdoor zal zijn/haar karakter gevormd worden door de werking van de Heilige Geest.
Zo zal hij/zij Jezus als het Levende Brood uitdragen in deze wereld, in woord en daad.

De toonbroden behoren tot de vuuroffers:
De toonbroden moesten door de priesters gegeten worden op een heilige plaats:

… want het is allerheiligst voor hem; het behoort tot de vuuroffers van de HERE; het is een altoosdurende inzetting.   (Leviticus 24:9)

Het toonbrood behoorde tot de vuuroffers van God. Deze werden gebracht op het brandofferaltaar in de voorhof.
Zeker in de tijd dat enkel Aäron en zijn twee zonen dienst deden in de tabernakel, was voor hen wekelijks twaalf broden van 4 kg te veel om op te eten.
Vermoedelijk werd het brood dat niet gegeten werd op het brandofferaltaar gebracht.

Ook Jezus heeft zijn lichaam, als het brood voor de wereld, als een welriekend vuuroffer voor God, op het brandofferaltaar gebracht.

Licht en waarheid.
De tafel met de toonbroden stond in het heilige tegenover de kandelaar, waarvan het licht aan de voorkant viel.
Jezus als het levende Brood, het Woord, de Waarheid, wordt beschenen door Jezus als het Licht.
Gedragen door de kandelaar, verlicht Hij het Woord, in het zicht van God, die:

… waakt over het woord om dat te doen.   (zie de amandeltwijg uit Jeremia 1:12)

Johannes schrijft:

 … uw woord is de waarheid.   (Johannes 17:17)

Licht en waarheid staan tegenover elkaar als een hechte eenheid.
Jezus als het Licht, kan niet begrepen worden zonder Jezus als het Brood, het Woord, dat de Waarheid is.
Jezus als het Brood, kan niet begrepen worden zonder Jezus als het Licht, zoals de Psalmist schreef:

Zend uw licht en uw waarheid; mogen die mij geleiden, mij brengen naar uw heilige bergen naar uw woningen, zodat ik kan gaan tot het altaar van God, tot de God van mijn jubelende vreugde, en U love met de citer, o God, mijn God!   (Psalmen 43:3-4)

En verder in Psalm 119:

Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.   (Psalmen 119:105)

Voor mijn voet:
Jezus als het Brood, het Woord, is de lamp die de priester/discipel nodig heeft om elke volgende stap, elke volgende beslissing in het leven bij te lichten.
In de tijd dat de psalm geschreven werd, was de lamp een olielampje dat niet zo’n sterk licht gaf.
Het moest dicht bij de voeten gehouden worden om de volgende stap bij te lichten.
Daarbij moest de lamp brandende gehouden worden door voldoende olijfolie.
De priester/discipel zal elke stap in het leven zetten in overleg met Jezus als het levende Woord, Jezus als het Licht van de wereld, de Lamp, ontstoken door het vuur van de Heilige Geest, die elke stap verlicht.

Op mijn pad:
Jezus zelf is het Licht op de levensweg van de priester/discipel.
Jezus verlicht richting en eindbestemming op de weg, waar het overvloedige leven ontvangen en beleefd wordt.

Schotels, schalen, kannen en kommen.
De tafel bevatte niet enkel de twaalf toonbroden, maar ook zoals God had opgedragen:

Gij zult schotels, schalen, kannen en kommen maken, waarmee geplengd wordt; van louter goud zult gij ze maken.   (Exodus 25:29)

En hij (Mozes) maakte het gerei dat op de tafel behoorde, de schotels, schalen, kommen, en de kannen, waarmee geplengd wordt, van louter goud.   (Exodus 37:16)

In de Bijbel staat geen verklaring waarvoor deze schotels, schalen, kannen en kommen moesten dienen.
Schalen of kommen kunnen gebruikt zijn om het wierook op de broden te leggen (zie verder).
Het gebruik van de kannen waarmee geplengd wordt, wordt nergens toegelicht, dus het blijft onduidelijk waarvoor ze gebruikt moesten worden.
Om de heiligheid van de broden te benadrukken moesten ook al deze voorwerpen vervaardigd zijn van louter goud.

De tafel was niet zo groot en met twee stapels forse broden erop, kan de vraag gesteld worden of er genoeg plaats was om deze voorwerpen werkelijk op de tafel te zetten.
Het Hebreeuwse woord voor ‘op’ heeft ook de betekenis van: ten behoeve van, betreffende, …
Het zou dus ook kunnen zijn dat dit gerief enkel bij de tafel behoorde en bedoeld was voor de bereiding van het deeg.

Wierook.
God gaf ook de opdracht:

Gij zult zuivere (of: reine) wierook op elke stapel leggen; dit zal dan dienen als gedenkoffer van het brood, een vuuroffer voor de HERE.   (Leviticus 24:7)

Wierook is een wit hars. De wierook op de toonbroden moest dus zuiver wit zijn.
Zoals de broden behoorden tot de vuuroffers voor de Here, behoorde ook de wierook, die als gedenkoffer op de broden gelegd moest worden, tot een vuuroffer voor de Here.
Maar ook hier is het niet duidelijk wat er met de wierook moest gebeuren.

Even stilstaan.

Het is goed om even stil te staan bij wat er in het leven van de priester naar de orde van Melchisedek tot hiertoe gebeurd is, op de nieuwe en levende weg doorheen de tabernakel en hoe dat zijn/haar leven verandert heeft.

Voor de Levitische priesters was hun dienst in de voorhof, in het heilige en in het heilige der heiligen duidelijk gescheiden, dank zij de gordijnen die ze afsloten.
Omdat de priester/discipel leeft bij de symboliek van de voorwerpen in de tabernakel kan de beleving hiervan in zijn/haar leven door elkaar lopen, dus niet altijd in de juiste volgorde van de tabernakel.
Maar wil de gelovige, als priester/discipel, het alles overtreffende leven in Jezus Christus beleven, dan zullen deze symbolische voorwerpen toch een plaats en betekenis moeten krijgen in zijn/haar leven.

1. Priesterwijding
Iemand komt tot bekering buiten de tabernakel, bij het eerste gordijn, de toegang tot de voorhof.
In Handelingen 11:21 wordt beschreven hoe enkele gelovigen te Antiochië kwamen, waar ze de Here Jezus Christus predikten.

En de hand van de Here was met hen, en een groot aantal kwam tot het geloof en bekeerde zich (letterlijk: keerden zich om) tot de Here.   (Handelingen 11:21)

Dit zijn de eerste twee stappen die in een mensenleven moeten gebeuren, om in staat te zijn het overvloedige leven in Jezus Christus te kunnen ontvangen.
Tot geloof komen: is verlangen naar, of overtuigd worden van een levensvernieuwing door Jezus Christus.
Bekeren: is de bereidheid om zich om te keren en het onderwijs van Jezus ter harte te nemen.
De wijding tot priester naar de orde van Melchisedek, is de volgende stap die de bekeerling zet op de nieuwe en levende weg.

2. In de voorhof:

Ander bekeerd

Nadat de nieuwe priester/disicpel doorheen het eerste gordijn de voorhof is binnengegaan, leeft hij/zij bij wat hij/zij van Jezus ontvangt bij het brandofferaltaar en maakt keuzes voor levensheiliging bij het wasvat.

Leven in de voorhof, is leven vanuit de bekering, zoals hiernaast schematisch is voorgesteld.
Dit is leven met Jezus Christus, in de vergeving van zonden, met het verlangen om het goede te doen in het leven, in overeenstemming met het getuigenis van de Bijbel.
Het IK behoudt hierbij echter grotendeels de autoriteit over het leven.

3. In het heilige:

Ander discipelBinnengaan in het heilige is, volgens het onderwijs van Jezus, binnengaan in het Koninkrijk der hemelen.
Het heilige binnengaan doorheen het tweede gordijn, betekent zelfverloochening en daarbij de zeggenschap over eigen leven loslaten.
Zoals hiernaast schematisch is voorgesteld, betekent dit: Jezus als hoogste autoriteit in elk facet van het leven aanvaarden.
IK zit dan aan de voeten van Jezus, wat betekent Hem erkennen als bron van alle wijsheid en kennis.
Dit is leven in relatie met Jezus Christus als Licht en Brood en daardoor Hem als persoonlijkheid in de ziel ontvangen, zoals Hij zei:

Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.   (Johannes 15:5)

Dit is het ware discipelschap als priester naar de orde van Melchisedek, het overvloedige leven beleven, zoals Jezus het beloofd had.

Deze studiereeks wordt afgesloten met een studie over het reukofferaltaar in het heilige en de betekenis van de ark in het heilige der heiligen, waar God troont boven de cherubs op het verzoekdeksel.

 

Deze studie downloaden in PDF:
De priester naar de orde van Melchisedek (6).