De wet en de vloek
Jezus volbracht de taak die Zijn Vader Hem had opgedragen voor deze wereld, door zijn leven op aarde en zijn sterven aan het kruis van Golgotha.
In de wereldgeschiedenis opende Hij hierdoor de deur naar een nieuw leven, een leven in relatie met de Drie-enige God: de hemelse Vader, Jezus Christus en de Heilige Geest.
Dat is een leven in afhankelijkheid van de genade, de vriendelijkheid van God:
- vergeven van de zonden, door het geloof in en het vertrouwen op Jezus Christus,
- vrij van de vloek op het niet kunnen volbrengen van de wet
- vrij van de heerschappij van de satan, in een leven onder de autoriteit van Jezus
- vol van kracht door de Heilige Geest
Dit is het leven dat Jezus bedoelde toen Hij zei:
Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. (Johannes 10:10)
Omdat dit “leven en overvloed” bepaald wordt door de wet van God, en de vloek die rust op het niet naleven hiervan, wordt er in deze studie aandacht aan besteed.
De wet:
Nadat God Zijn volk, het nageslacht van Abraham, uit de slavernij van Egypte had verlost, bracht Hij hen eerst naar de Sinaï, waar Hij hen de wet gaf:
- regels voor een leven in relatie met Hem
- en leefregels voor een gezonde samenleving.
Over heel deze wetgeving moest Mozes tegen het volk zeggen:
Dit nu is het gebod, dit zijn de inzettingen en verordeningen, die de HERE, uw God, bevolen heeft u te leren … opdat gij de HERE, uw God, vreest (eerbiedigt) door al zijn inzettingen en geboden te onderhouden, die ik u opleg, gij en uw zoon en uw kleinzoon, al de dagen van uw leven, en opdat gij lang leven moogt.
Hoor dan, Israël, en onderhoud ze naarstig, opdat het u wel ga, …
Hoor, Israël: de HERE is onze God; de HERE is één!
Gij zult de HERE, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht.
Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij neerligt en wanneer gij opstaat.
Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn, en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten. (Deuteronomium 6:1-9)
Deze wetgeving moest het denken, het handelen en heel het leven beïnvloeden.
God gaf de wet in eerste instantie opdat het volk in een goede relatie met Hem zou leven, zoals blijkt uit zijn verzuchting later:
Ik had gedacht, dat gij Mij zoudt noemen: Mijn Vader (letterlijk: zou roepen: Papa), en dat gij u van Mij niet zoudt afkeren, (Jeremia 3:19)
God verwachtte van de richtlijnen voor de samenleving, dat de liefde van de mens voor Hem, zou afstralen op een liefdevolle relatie met de medemens.
Hij gebood:
Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de HERE. (Leviticus 19:18)
Als een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u vertoeft; gij zult hem liefhebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte: Ik ben de HERE, uw God. (Leviticus 19:34)
Met deze woorden uit het Oude Testament vatte Jezus heel de wet samen als:
Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod.
Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. (Mattheüs 22:37-39)
God verwacht dat zijn wetten innerlijk beleefd worden vanuit het hart en niet nageleefd worden als uiterlijk vertoon, maar uit liefde voor Hem en de naaste, zoals Hij zei:
Gij zult uw broeder in uw hart niet haten … (Leviticus 19:17)
De vloek.
God schiep een volmaakte wereld en universum.
In Genesis 1, het verslag van de schepping, komt steeds het refrein terug: En God zag, dat het goed was. En op de laatste dag:
God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. (Genesis 1:31)
Het beheer over de aarde gaf God aan Adam en Eva, met de opdracht:
Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen van de zee en over het gevogelte van de hemel en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. (Genesis 1:28)
De volmaakte schepping werd echter verstoord, doordat de satan Eva wist te verleiden en Adam volgde zijn vrouw door ook van de verboden vrucht te eten.
Door gehoor te geven aan de slang en daarmee tegen de wil van God in te gaan, droegen Adam en Eva de heerschappij, die zij van God over de aarde ontvangen hadden, over aan de satan, wat een vloek over de wereld bracht.
God zei:
Tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en al het gedierte van het veld … (Genesis 3:14)
Tot Eva: Ik zal zeer vermeerderen de moeite van uw zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren en naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen. (Genesis 3:16)
Tot Adam: Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, … in het zweet van uw aanschijn zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. (Genesis 3:17-19)
Merk op dat God de aardbodem vervloekte en niet Adam en Eva.
Want in Zijn grote liefde haastte God zich naar de hof van Eden om de naaktheid (beeld van de zonde) van Adam en Eva te bedekken (beeld van de vergeving).
God vervloekte de aardbodem, wat betekent dat deze vloek ook het menselijk lichaam treft, want bij de schepping:
… formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen (levende ziel). (Genesis 2:7)
Het menselijk lichaam, geformeerd uit de aardbodem, wordt getroffen door de vloek en zal sterven, zoals God tegen Adam had gezegd:
Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage (in de tijd), dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven. (Genesis 2:16)
De wet en de vloek.
Zoals in Deuteronomium 27 geschreven staat gaf Mozes, die zelf het beloofde land niet mocht binnengaan, bij zijn afscheid het volk de opdracht, dat in het beloofde land vertegenwoordigers van zes stammen:
- een zegen over het volk zouden uitspreken, van op de berg Geriziim
- en een vervloeking van op de berg Ebal.
Na een hele reeks redenen genoemd te hebben waarom iemand vervloekt is, werd het geheel samengevat met de woorden:
Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.
(Deuteronomium 27:26)
Onderscheid met de vloek uit het paradijs:
De vloek die God over de aardbodem uitsprak in het paradijs, was een gevolg van het feit dat Adam en Eva de heerschappij over de aarde hadden overgedragen aan de satan.
Deze vloek treft elk menselijk lichaam, zoals ook Paulus schrijft:
Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben; … (Romeinen 5:12)
De vloek die uitgesproken werd bij het binnenkomen in het beloofde land, rust op de ziel van elke persoon die de wet niet volkomen volbrengt, die daardoor de eeuwigheid zal doorbrengen, ver verwijderd van God.
Zoals Jezus waarschuwde:
Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem (God), die beide, ziel en lichaam, kan verderven (vernietigen, verwoesten) in de hel. (Mattheüs 10:28)
Jezus en de vloek:
De verlossing die Jezus bewerkte door zijn leven op aarde en zijn sterven aan het kruis, bestaat uit drie delen:
1. Vergeving van zonden:
Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, … (Romeinen 3:23-25)
Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam.
(Handelingen 10:43)
En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom van zijn genade, (Efeziërs 1:7)
… dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de hele wereld. (1 Johannes 2:1-2)
2. Jezus verwierf de heerschappij over de wereld:
Jezus is nooit bezweken voor de verleidingen van de satan.
Hij is tot het allerlaatste moment van zijn leven gehoorzaam gebleven aan Zijn Vader, waardoor hij in autoriteit boven de satan stond.
Daarom kon Jezus, na zijn opstanding, vlak voordat Hij terugging naar Zijn Vader, bevestigen:
Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. (Mattheüs 28:18)
3. Jezus is voor ons de vloek geworden:
Omdat Hij nooit gezondigd had, was Jezus vrij van de vloek die rust op iedereen die de wet niet volkomen volbrengt.
Maar, door te sterven aan een kruis, is Hij voor ons tot de vloek geworden, zoals Paulus schrijft:
Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt. (Galaten 3:13)
(naar de woorden uit Deuteronomium 21:23)
Wat betekent dit in de praktijk?
1. Wie leeft in Jezus is vrij van de vloek op de wet.
Het woordje ‘in’ dat in onderstaande teksten gebruikt wordt, is heel belangrijk.
Het is de vertaling van het Griekse ‘en’, dat de plaats aanduidt waar de handeling gebeurt.
Paulus schrijft:
Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. (2 Corinthiërs 5:17)
Zoals Jezus zei:
Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u.
Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan (in) de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft.
Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.
Wie in Mij niet blijft, is buiten geworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in (eis = tot in) het vuur en zij worden verbrand.
Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden.
Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn.
Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde.
Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik de geboden van mijn Vader bewaard heb en blijf in zijn liefde.
Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde.
Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad. (Johannes 15:3-12)
Jezus verlangt er dus naar dat men na bekering niet enkel in Hem gelooft, maar in Hem leeft.
De apostel Johannes schrijft hoe we in Jezus kunnen leven:
En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden bewaren.
Wie zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet; maar wie zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde van God volmaakt. Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem zijn.
Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft. (1 Johannes 2:3-6)
Dit betekent, dat wanneer de gelovige een discipel van Jezus wordt, hij alle autoriteit over zijn leven aan Hem afstaat en verder leeft onder het gezag van Jezus de Messias, de Koning der Koningen, de Heerser over hemel en aarde, Gods Zoon.
Al zal een discipel hierin niet volmaakt zijn en regelmatig struikelen:
Want niemand op aarde is zo rechtvaardig, dat hij goed doet zonder te zondigen. (Prediker 7:20)
Toch zal de discipel:
- die kracht voor zijn leven zoekt in Jezus, in Hem geworteld is, zoals de rank in de wijnstok
- die zijn levenssappen ontvangt vanuit de wijnstok
- die intens met hart en ziel verlangt te leven in overeenstemming met de wil van God
door Jezus beschermd zijn, als hij struikelt in het leven.
Voor diegene die in Hem leeft, zal de vloek voor het struikelen op Jezus komen.
2. De vervloeking op het overtreden van de wet is niet weggedaan.
De vervloeking rust nog steeds op iedereen die de wet van God overtreedt.
Ook op de discipel van Jezus Christus, wanneer deze op een gegeven moment verkiest zijn eigen weg te gaan, of zijn verlossing meent te kunnen bewerken door de wet nauwgezet na te leven:
Want allen, die het van werken van de wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. (Galaten 3:10 – naar Deuteronomium 27:26)
Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij. (Galaten 5:4)
3. De weg terug, voor wie een eigen weg is gegaan.
Een discipel van Jezus Christus die besluit zijn eigen weg te gaan, buiten Jezus om, loopt het risico om weer onder de vloek te komen, omdat hij van onder de bescherming van Jezus is weggegaan.
Maar ook dan is er steeds weer een weg terug.
Johannes schrijft:
Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden …
Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. (1 Johannes 2:2 en 9)
De strijd in het leven van de christen.
Het leven van een christen is niet vrijblijvend.
Zelfs Paulus is zich ervan bewust dat het nauw luistert, als hij schrijft:
Ik loop dan ook niet maar in den blinde en ik ben geen vuistvechter, die zo maar in de lucht slaat.
Ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt te hebben, wellicht zelf afgewezen te worden.
(1 Corinthiërs 9:26-27)
Daarom
… blijft … uw behoudenis (bevrijding, veiligheid) bewerken (tot stand brengen, bereiken) met vreze en beven, …
(Filippenzen 2:12)
Met vrezen en beven:
Volgens de OLB is dit een uitdrukking om de angst te beschrijven van iemand die beseft dat hij niet aan alle vereisten volledig kan voldoen, maar toegewijd zijn uiterste best doet om zijn taak uit te voeren.
Dit wordt verder uitgewerkt in de studie: Vlees en Geest, vloek en genade.
Zie ook de studie: De geestelijke wapenrusting.
Deze studie downloaden in PDF:
De wet en de vloek.