Leviticus 16 – Jezus en de Dag van Verzoening

Deze deelstudie is een toelichting bij de studie Leviticus 16 – De Dag van Verzoening.

Leviticus 16 is het hoofdstuk in de Bijbel dat bekend staat als de wet op Grote Verzoendag.
In het Hebreeuws Jom Kippoer, letterlijk: Dag van Verzoening. Deze uitdrukking zal in het verdere verloop van deze studie dan ook gebruikt worden.

Dit zal u tot een altoosdurende inzetting zijn: in de zevende maand op de tiende van de maand zult gij u verootmoedigen en generlei werk doen, zomin de geboren Israëliet als de vreemdeling, die in uw midden vertoeft. Want op deze dag zal over u verzoening gedaan worden, om u te reinigen; van al uw zonden zult gij gereinigd worden voor het aangezicht des HEREN.   (Leviticus 16:29-30)

Merk op: Op de Dag van Verzoening werd verzoening gedaan, om de Israëlieten van al hun zonden te reinigen.
Reinigen: Een betere interpretatie van wat vergeven betekent is niet denkbaar.
Zoals in de woordstudie over vergeven duidelijk wordt gemaakt, wordt het Griekse woord aphiemi hoofdzakelijk vertaald door loslaten. In de betekenis van vergeven wil dit zeggen, dat iemand in zijn gedachteleven loslaat, wat hijzelf of iemand anders verkeerd gedaan heeft.
Dit wordt verder uitgewerkt in de studies over vergeven.

Het Nieuwe Testament leert dat Jezus stierf voor de vergeving van onze zonden.
De Dag van Verzoening maakt duidelijk dat dit betekent dat de gelovige ook de herinnering aan het leven van vóór de bekering mag loslaten. De gelovige wordt, door het geloof in Jezus Christus, van het oude leven en de herinnering hieraan gereinigd, om daarna een nieuw leven binnen te gaan, verzoend en in relatie met God als Hemelse Vader.

Daartoe moest Jezus naar de wereld komen, om als mens te sterven aan een kruis op Golgotha.
De diepere betekenis van het sterven van Jezus, maakte hogepriester Aäron op de Dag van Verzoening duidelijk, in het brengen van de offers die hiervan een voorafschaduwing waren.

Jezus als hogepriester.

Toen Adam en Eva gezondigd hadden, voorspelde God dat een nakomeling van de vrouw de strijd met de satan zou aangaan en hem zou verslaan.
God zei tegen de satan:

En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.   (Genesis 3:15)

De kop vermorzelen: Jezus zou de satan de autoriteit ontnemen, die hij over de wereld ontvangen had uit handen van Adam en Eva, toe zij hem meer gehoorzaamden dan God.

Door de ongehoorzaamheid van Adam en Eva werd de relatie met God verbroken. Om deze relatie te herstellen moest er een offer gebracht worden, want:

Nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving.   (Hebreeën 9:22)

Maar, in de brief aan de Hebreeën staat dat …

… het onmogelijk is, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen.   (Hebreeën 10:4)

Stieren en bokken verwijst hier naar de zondoffers van de Dag van Verzoening, die de zonden niet konden wegnemen. Opdat zij de zonden wel zouden kunnen weggenemen, moest niet een dier, maar een mens zijn leven geven en niet zomaar een mens, maar een zondeloze mens. Dat kon slechts één persoon, namelijk de Zoon van God, Jezus Christus die naar de aarde kwam om, na een zondeloos leven, te sterven voor de vergeving van de zonden van de mensheid.
De offers die op de Dag van Verzoening gebracht werden, zijn dan ook een voorafschaduwing van wat Jezus Christus voor de mensheid bewerkte, in zijn sterven aan het kruis op Golgotha.
Deze offers die hogepriester Aäron fysiek bracht in de tent der ontmoeting, hebben door de eeuwen heen een diepe geestelijke betekenis verkondigd, die enkel begrepen kan worden in het leven, sterven en opstanding van Jezus Christus.

In de brief aan de Hebreeën worden verschillende hoofdstukken gewijd aan Jezus, als hogepriester. Met een aanhaling uit Psalm 110:4 staat er in Hebreeën 7:

Want van Hem (Jezus) wordt getuigd: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.   (Hebreeën 7:17)

En in hoofdstuk 9:

Maar Christus, opgetreden als hogepriester van de goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom (het heilige der heiligen), waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.   
(Hebreeën 9:11-12)

De bokken en kalveren die hier genoemd worden, verwijzen opnieuw naar de zondoffers, die gebracht werden op de Dag van Verzoening. Van deze zondoffers moest hogepriester Aäron het bloed binnen het heiligdom brengen.
In de brief aan de Hebreeën wordt echter vermeld dat Jezus een eeuwige verlossing verwierf, omdat Hij het hemelse heiligdom binnenging, niet met het bloed van bokken en kalveren, maar voor het aangezicht van Zijn Vader verscheen, met zijn eigen bloed.

Voor het aangezicht des HEREN

Op de Dag van Verzoening werden verschillende handelingen voor het aangezicht des HEREN verricht.
Als het offerdieren betrof, zoals vermeld in de verzen Leviticus 16:7 en 10, werden zij voor het aangezicht des HEREN gesteld aan de ingang van de tent der samenkomst.
Uit Leviticus 1:3 en 5 (over het brandoffer) blijkt dat dit de plaats was tussen de ingang van de voorhof en het brandofferaltaar. Dieren mochten niet voorbij het brandofferaltaar komen.

Merk op: Met de tent der samenkomst wordt soms het heiligdom bedoeld, d.w.z. de tent zelf met het heilige en het heilige der heiligen, maar soms ook het hele complex, dat omsloten werd door een linnen wand van 2 meter hoog.
Het Hebreeuws kent voor heiligdom en complex slechts één woord, zodat uit de context opgemaakt moet worden, wat precies bedoeld wordt.

Symboliek.
Binnen het hele complex van de tent der samenkomst, vonden fysieke handelingen plaats, die een geestelijke betekenis hadden. Als iets gebeurde voor het aangezicht des Heren, was God niet letterlijk aanwezig. Hij is geest en Hij troonde, in het heilige der heiligen, in de wolk boven de cherubs die op het verzoendeksel van de ark stonden.
Voor het aangezicht des Heren betekent dan, dat God, geestelijk gezien, steeds aanwezig was en dus nauw betrokken was bij alles wat er in de tent der samenkomst gebeurde.

Jezus stierf aan een kruis, zichtbaar voor de wereld, maar wat er echt gebeurde was geestelijk, in de onzichtbare wereld.
De misdadiger die naast Jezus gekruisigd was begreep dat en besefte dat Jezus na zijn sterven in het Hemels Koninkrijk zou zijn. Daarom vroeg hij aan hem te willen denken, als Jezus daar zou aankomen.
Daar de offers van de Dag van Verzoening een symbolische voorafschaduwing waren, van wat er gebeurde bij het sterven van Jezus en dat deze offers gebracht werden voor het aangezicht des HEREN betekent, dat God ook geestelijk aanwezig was bij het lijden en sterven van Zijn Zoon, Jezus Christus.

God ontmoeten.

Voor het aangezicht des Heren betekent niet enkel dat God aanwezig is, maar vooral dat Hij de mens wil ontmoeten, zoals Hij duidelijk gemaakt heeft in Exodus 29 vanaf vers 38:

Dit is, wat gij op het altaar zult bereiden: twee eenjarige lammeren, geregeld elke dag. Het ene lam zult gij in de morgen bereiden en het andere lam zult gij in de avondschemering bereiden, … een dagelijks brandoffer voor uw geslachten bij de ingang van de tent der samenkomst voor het aangezicht des HEREN, waar Ik met u zal samenkomen, om daar tot u te spreken.
Ik zal dan daar samenkomen met de Israëlieten, en zij zullen door mijn heerlijkheid geheiligd worden.   (Exodus 29:38-39, 42-43)

Elke dag moesten er twee brandoffers gebracht worden, één in de morgen (in de praktijk het derde uur van de dag) en één in de avondschemering (het negende uur van de dag).
Het slachten van de offerdieren gebeurde tussen de ingang van de tent der samenkomst en het brandofferaltaar. Daar, met op de achtergrond het brandofferaltaar waar het lam geofferd werd voor de vergeving van de zonden, ontmoette God, in de Geest, het volk.
Merk op dat Jezus gekruisigd werd op het derde uur van de dag (Markus 15:25) tijdens het brengen van dit morgenoffer en dat Hij stierf op het negende uur (Mattheüs 27:46), op het moment van het avondoffer.
Hieruit kan opgemaakt worden dat God verlangt de mens te ontmoeten aan de voet van het kruis, om daar met hem te spreken.
Als Aäron dan op de Dag van Verzoening verschillende handelingen verrichtte voor het aangezicht des HEREN betekent dit, dat God de gelovige in de Geest wil ontmoeten, om met hem te spreken en een relatie met hem op te bouwen vanuit de verzoening, door de vergeving van zonden, door het geloof in Zijn Zoon Jezus Christus, waardoor de gelovige door Zijn heerlijkheid geheiligd wordt.

Onderscheid tussen zondoffer en brandoffer.

Aäron moest op de Dag van Verzoening 2 zondoffers en 2 brandoffers brengen.
Het onderscheid tussen deze beide offers wordt hier in het kort beschreven.

Het zondoffer:
De wet op het zondoffer uit Leviticus 4 schrijft voor:

Wanneer iemand zonder opzet (door dwaling, per vergissing) zondigt in één van de dingen die de HERE verboden heeft te doen en één daarvan doet, dan zal …(hij)… een zondoffer brengen.   (Leviticus 4:2)

Zo zal de priester over hen verzoening doen, en het zal hun vergeven worden.   (Leviticus 4:20)

Het zondoffer werd gebracht door de persoon, die besefte dat hij onopzettelijk gezondigd had, omdat hij op dat moment de wet onvoldoende kende, of omdat hij niet goed had nagedacht.
De keuze van het offerdier en het ritueel van het offer, werd bepaald door wie het zondoffer bracht.

Het brandoffer:
Waarom een brandoffer werd gebracht is niet helemaal duidelijk. De wet schrijft voor:

Wanneer iemand onder u de HERE een offergave brengen wil, dan zult gij uw offergave brengen van het vee, zowel van het rundvee als van het kleinvee.   (Leviticus 1:2)

Rundvee: Betreft een dier van het mannelijk geslacht, een stier – vers 1:3.
Kleinvee: Betreft een schaap of geit van het mannelijk geslacht, een ram of een bok – vers 1:10.
Het brandoffer is een vrijwillig offer (vers 1:2).

Verder bepaalt de wet:

Indien zijn offergave een brandoffer van rundvee is, dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht brengen. Naar de ingang van de tent der samenkomst zal hij het brengen, opdat hij welgevallig zij voor het aangezicht des HEREN. Dan zal hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen; zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen.   (Leviticus 1:3-4)

Vooraleer de persoon, die het brandoffer bracht, zijn offerdier eigenhandig slachtte (vers 5), legde hij zijn hand op de kop van het offerdier, wat betekende dat hij zijn zonden beleed.
Daaruit kan opgemaakt worden dat een brandoffer gebracht werd voor de zonden, die door God als bewuste zonden worden beschouwd en die niet verzoend konden worden door een zondoffer.

Wordt vervolgd in: Leviticus 16:1-3 – Jezus stelt zich beschikbaar.

Deze studie downloaden als PDF:
Leviticus 16 – Jezus en de Dag van Verzoening.