Leviticus 16:6 – Over het zondoffer van Aäron
Deze deelstudie is een toelichting bij Leviticus 16 – De Dag van Verzoening.
Leviticus 16:6
Dan zal Aäron de stier van zijn eigen zondoffer brengen en verzoening doen voor zich en zijn huis.
Brengen: Het Hebreeuwse werkwoord qarab, dat vertaald is met brengen, is ook te vertalen met aanbieden, nabij brengen.
Overeenkomstig de wet in Leviticus 4, bij het zondoffer voor de gezalfde priester die zonde gedaan heeft, brengt Aäron waarschijnlijk de stier voor zijn zondoffer op dit moment enkel binnen de voorhof van de tent der samenkomst, voor het aangezicht des Heren:
Hij (de priester) zal de stier (van zijn zondoffer) naar de ingang van de tent der samenkomst brengen voor het aangezicht des HEREN, … (Leviticus 4:4)
Voor het aangezicht des HEREN: Dit is de plaats tussen de ingang van de tent der samenkomst en het brandofferaltaar.
Dat de stier eerst voor het aangezicht van God gebracht werd, betekent dat God volledig betrokken was bij het gebeuren op de Dag der Verzoening en dat Hij dat ook was bij de kruisiging van Zijn Zoon, Jezus Christus.
Verzoening doen: Aäron bracht de stier van zijn zondoffer enkel binnen de voorhof als de eerste stap naar verzoening. De verzoening werd pas werkelijkheid, nadat de stier geslacht was (vers 11), het bloed gesprenkeld werd in het heilige der heiligen (vers 14) en het vet van de stier op het brandofferaltaar gebracht was (vers 25).
In het leven van Jezus: De stier die binnen de voorhof gebracht werd, kan gezien worden als de gevangenneming van Jezus, in opdracht van de Raad.
De stier had er geen besef van wat er zou gebeuren.
Jezus daarentegen wist precies wat Hem te wachten stond. Niet voor niets was Hij dodelijk beangst (Lukas 22:44), zodat Hij bloed zweette in de hof van Gethsémane en Zijn Vader tot driemaal toe vroeg de kruisdood niet te moeten ondergaan. Desondanks heeft Jezus zich vrijwillig aangeboden en zich gevangen laten nemen, als de eerste stap om verzoening mogelijk te maken.
De hogepriester en zijn huis:
Bij zijn ambtsaanvaarding als hogepriester (Leviticus 9:2), kreeg Aäron de opdracht een jong rund, ten zondoffer en een ram ten brandoffer te breng.
Daarbij bleek dat hij zijn offers ook bracht voor het volk:
Toen zei Mozes tot Aäron: Nader tot het altaar en bereid uw zondoffer en uw brandoffer en doe verzoening voor u en voor het volk; … (Leviticus 9:7)
Ondanks dat hogepriester Aäron later op de dag van zijn ambtsaanvaarding, offers voor het volk moest brengen, bracht hij zijn zondoffer en zijn brandoffer niet enkel voor zichzelf, maar ook ten behoeve van het volk.
De handelingen die Aäron verrichtte voor zichzelf, hadden ook effect op het leven van het volk, zoals (in het negatieve) in de wet op het zondoffer uit Leviticus 4 staat:
… indien de gezalfde priester (de hogepriester) zonde gedaan en daardoor het volk in schuld gebracht heeft, … (Leviticus 4:3)
In de gezagsstructuur die God in de wereld heeft gelegd blijkt dat, wie in een verantwoordelijke positie staat, diens leven afstraalt op hen die onder zijn gezag leven.
Wat in het negatieve geldt, geldt ook in het positieve, zoals God zei bij de ontmoeting van de mensen aan de ingang van de tent der samenkomst.
Hij zei:
Ik zal dan daar samenkomen met de Israëlieten, en zij zullen door mijn heerlijkheid geheiligd worden. (Exodus 29:43)
Het is hier niet de plaats om dat verder uit te werken, maar dit blijkt een algemeen principe.
Denk aan de relatie ouders – kinderen, leiders in de gemeente, het bedrijfsleven en de samenleving. De invloed die leiders hebben, kan van levensbelang zijn voor degenen, die onder hen staan.
Terug naar de Dag der Verzoening:
Zoals bij zijn ambtsaanvaarding de offers van hogepriester Aäron ook betrekking hadden op het volk, zo had zijn zondoffer op de Dag der Verzoening niet alleen betrekking op zichzelf (de verzen 2 en 3) maar, volgens de verzen 6 en 11, ook op zijn huis.
Gezien de Dag der Verzoening de voorafschaduwing is van het offer van Jezus Christus, bracht ook Hij en deze keer Zichzelf als zondoffer, voor zijn ambtsaanvaarding als hogepriester, niet uitsluitend voor Zichzelf, maar ook voor Zijn huis.
Zo heeft Jezus Christus, als Persoon en door zijn leven, invloed op wie onder zijn gezag en autoriteit leeft, namelijk op de priesters naar de orde van Melchisedek.
(Over het brandoffer, zie de verzen 23 en 24)
Wie Jezus’ offer aanvaardt, aanvaardt het priesterschap naar de orde van Melchisedek, aanvaardt automatisch de autoriteit van Jezus als Hogepriester over zijn leven, wat betekent dat het leven van Jezus (die heilig en volmaakt is) invloed heeft op het leven van de gelovige, als priester.
Waarbij blijkt, dat:
… de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, die ons gegeven is, … (Romeinen 5:5)
Opmerking bij Zijn huis / het volk:
In het Oude Testament wordt met het volk de Israëlieten bedoeld, als het volk van God.
Sinds het Nieuwe Testament, treden de mensen die tot bekering komen door het geloof in Jezus Christus toe tot het priesterschap en behoren sindsdien te leven als priester naar de orde van Melchisedek. In die zin worden ook zij het volk van God genoemd:
Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk
Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk … (1 Petrus 2:9)
Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou worden, maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde onverwrikt vasthouden. (Hebreeën 3:5-6)
Deze laatste opmerking is belangrijk: Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde onverwrikt vasthouden.
Zoals bij de hogepriester Aäron, stralen ook de offers die Jezus Christus als Hogepriester bracht, af op zijn huis. Dat wil zeggen dat:
… uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet. (Hebreeën 7:12)
Dat geeft een grote verantwoordelijkheid aan de gelovige, om zijn leven in te richten volgens de nieuwe normen en waarden, want:
Wie zegt, dat hij in Hem (Jezus) blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft. (1 Johannes 2:6)
Of zoals Petrus schrijft:
… laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. (1 Petrus 2:5)
Wordt vervolgd in: Leviticus 16:7-8 – Het lot over de bokken voor het volk.
Deze studie downloaden als PDF:
Leviticus 16.6 – Over het zondoffer van Aäron.



