Leviticus 16:4 – Einde Levitisch priesterschap

Deze deelstudie is een toelichting bij Leviticus 16 – De Dag van Verzoening.

Leviticus 16:4

Het heilige linnen onderkleed zal hij (Aäron) aantrekken en een linnen broek zal over zijn vlees zijn en met een linnen gordel zal hij zich omgorden en een linnen tulband zal hij zich ombinden; dit zijn heilige (priester)klederen, die hij zal aantrekken, nadat hij zijn lichaam in water gebaad heeft.

Volgens deze tekst kreeg Aäron verschillende opdrachten:

  • 1. Hij moest de kledij van zijn waardigheid als hogepriester afleggen.
  • 2. En na zich gebaad te hebben, moest hij zich kleden in gewone priesterkledij.

Aäron die de kledij van zijn waardigheid als Levitische hogepriester aflegde, was de voorafschaduwing van het feit, dat het Levitisch priesterschap beëindigd zou worden in het sterven van Jezus aan het kruis van Golgotha.

1. Aäron legde zijn waardigheid als hogepriester af.

In de brief aan de Hebreeën wordt de vraag gesteld:

Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had … waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?   (Hebreeën 7:11)

Deze vraag wordt enkele verzen verderop beantwoord:

… immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht, maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen.   (Hebreeën 7:19)

… Hij (Jezus) heeft, juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan. Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.   (Hebreeën 7:24-25)

Aäron, door God aangesteld als (Levitische) hogepriester, moest in die functie op de Dag van Verzoening de offers brengen, die toch niet het volmaakte brachten.

Zoals in de brief aan de Hebreeën vermeld wordt, met een aanhaling uit Psalm 2:7 en 110:4, heeft God ook Jezus aangeduid als hogepriester:

Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer toegekend hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt; zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. (Hebreeën 5:5-6)

Opdat Jezus op aarde als hogepriester de offers van de Dag van Verzoening zou kunnen volbrengen, moest Hij eerst in die functie bevestigd worden. Hiervoor moest Hij de offers brengen, die de hogepriester op de Dag van Verzoening voor zichzelf moest brengen en die overeenkwamen met de offers bij zijn ambtsaanvaarding als de hogepriester in Leviticus 9.
Wel met dit onderscheid, dat Jezus Zichzelf offerde, omdat Hij bij het brengen van de offers op de Dag van Verzoening zelf de plaats innam van de offerdieren.

Maar, zolang de Levitische hogepriester in functie was, kon Jezus niet bevestigd worden als hogepriester naar de orde van Melchisedek. Daarom was het nodig dat eerst het Levitisch priesterschap beëindigd werd, zodat Jezus als hogepriester zou kunnen optreden, op aarde.

Toen Jezus door de Joodse Raad verhoord werd, konden zij geen geldige aanklacht tegen Hem vinden, om Hem ter dood te veroordelen.
Om Hem te verplichten te zeggen wie Hij was, stelde Kajafas, die dat jaar hogepriester was (Johannes 18:13), Jezus onder eed, met de woorden:

Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.   (Mattheüs 26:63)

Jezus antwoordde hem, met een verwijzing naar Psalmen 110:1 en Daniël 7:13:

Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komende op de wolken van de hemel.   (Mattheüs 26:64)

Jezus sprak de waarheid, maar voor Kajafas was dit godslastering.

Toen scheurde de hogepriester zijn klederen en zei: Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? Zij antwoordden en zeiden: Hij is des doods schuldig.   (Mattheüs 26:65)

Volgens de wet was nu ook hogepriester Kajafas des doods schuldig, omwille van het scheuren van zijn kleren. (Leviticus 10:6 en 21:10)
In principe had Hij moeten sterven, of op zijn minst moeten aftreden als hogepriester.
Door het scheuren van zijn kleren, beëindigde Kajafas zijn mandaat als Levitische hogepriester.
Ook al bleef hij in functie, volgens de wet van Mozes kon hij geen hogepriester meer zijn.
Hierdoor maakte Kajafas de weg vrij, opdat Jezus als hogepriester op aarde bevestigd kon worden, door zichzelf te offeren als de offers, die de hogepriester op de Dag van Verzoening voor zichzelf moest brengen.

2. Aäron kleedde zich als gewone priester.

Vooraleer zich te baden had Aäron de kledij van zijn waardigheid als hogepriester afgelegd, al bleef hij wel in functie als hogepriester.
Op de Dag van Verzoening moest hij verschillende handelingen verrichten als beeld van de gewone mens. Om zich te kunnen vereenzelvigen met de gewone mens moest hij zich kleden als gewone priester, omdat enkel priesters de offers mochten brengen in de tent der samenkomst.
Aäron verrichtte dus op de Dag van Verzoening verschillende handelingen, in zijn hoedanigheid als hogepriester, gekleed als gewone priester en als beeld van de gewone mens.

Zo heeft ook Jezus zijn heerlijkheid in de hemel afgelegd, om als mens op aarde geboren te worden en hier de offers van de Dag van Verzoening, als hogepriester, in zijn lichaam te volbrengen.
Bij de aanvang van zijn openbare bediening, liet Jezus zich door Johannes de Doper onderdompelen in de Jordaan, waarmee Hij zich volkomen vereenzelvigde met de mensen.
Jezus moest …

… in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen.   (Hebreeën 2:17)

Of, zoals Paulus schrijft:

En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood aan het kruis.   (Filippenzen 2:8)

Einde van het Levitisch priesterschap.

Het Levitisch priesterschap behoorde bij het verbond dat God in de woestijn sloot met de Israëlieten. Dit priesterschap, met de daarbij behorende offers, kon het volmaakte niet brengen en was slechts een voorafschaduwing van het nieuwe verbond, dat God zou sluiten in het bloed van Jezus Christus. Dit nieuwe verbond had God al voorzegd door de profeet Jeremia:

Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. (Jeremia 31:31)

… want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.   (Jeremia 31:34)

Wat ook in de brief aan de Hebreeën aangehaald wordt met de woorden:

Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken.   (Hebreeën 8:12)

Als Hij (God) spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.   (Hebreeën 8:13)

God bevestigde, door het scheuren van het voorhangsel, dit nieuwe priesterschap, waarbij het Levitisch priesterschap definitief beëindigd werd, ook al bleef het nog in functie tot de verwoesting van de tempel.

Het priesterschap naar de orde van Melchisedek.

Met het sterven van Jezus vestigde God op aarde een nieuwe priesterschap naar de orde van Melchisedek, met Jezus als hogepriester die,

… juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap (heeft), dat op geen ander kan overgaan.   (Hebreeën 7:24)

Door het scheuren van het voorhangsel werd het heilige tot onderdeel gemaakt van het heilige der heiligen. Iedereen die het “heilige” betrad kwam op dat moment in het heilige der heiligen te staan, voor het aangezicht van God.
Dit moet een schok geweest zijn voor de Levitische priester die voor het eerst, na het sterven van Jezus, het heilige van de tempel betrad en daarbij de ark van het verbond in het heilige der heiligen zag staan. De man moet gevreesd hebben ter plekke dood neer te vallen.

Voor de priester naar de orde van Melchisedek is dit echter een voorrecht, te mogen leven voor het aangezicht van God, anders gezegd in het gezichtsveld van God, als zijn hemelse Vader.
Dit wordt uitvoerig beschreven in de studie over de priester naar de orde van Melchisedek.
Jezus vestigde het priesterschap naar de orde van Melchisedek op aarde, tot vergeving van zonden door het geloof in Zijn Naam, opdat de gelovige, als priester zou leven, verzoend en in relatie met zijn hemelse Vader, zoals Petrus schrijft:

… en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een
heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die aan God welgevallig
zijn door Jezus Christus.   (1 Petrus 2:5)

Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht:   (1 Petrus 2:9)

Dit is in wezen de kern van het evangelie en de boodschap van de Dag van Verzoening.
Door het geloof in Jezus Christus, verzoend en in relatie met zijn Hemelse Vader, mag de gelovige het heilige binnengaan, als priester naar de orde van Melchisedek, voor een leven met Jezus:

  • als het Licht van de kandelaar
  • en het Brood op de toontafel (het Woord, de Waarheid)

en leeft hij voor het aangezicht van God, sinds het voorhangsel gescheurd is.

Wordt vervolgd in: Leviticus 16:5 – De offerdieren van de vergadering.

 

Deze studie downloaden als PDF:
Leviticus 16:4 – Einde Leviticus priesterschap.