Leviticus 16:7-8 – Het lot over de bokken voor het volk

Deze deelstudie is een toelichting bij Leviticus 16 – De Dag van Verzoening.

Leviticus 16:7-8

Hij zal de twee bokken (van het zondoffer voor het volk) (aan)nemen en ze voor het aangezicht des HEREN stellen bij de ingang van de tent der samenkomst, en Aäron zal over de beide bokken het lot werpen (ook: toewijzen); een lot voor de HERE, en een lot voor Azazel.

Voor het aangezicht des HEREN: Zoals Aäron de stier van het zondoffer voor zichzelf en zijn huis binnen de voorhof van de tent der verzoening bracht (vers 6), zo moest hij nu de beide geitenbokken van het zondoffer voor het volk van hen aannemen (vers 5) en voor het aangezicht des HEREN stellen, tussen de ingang van de tent der samenkomst en het brandofferaltaar.
Op deze plaats moest Aäron ook het lot werpen, om aan deze geitenbokken hun speciale bestemming toe te wijzen.

Het lot werpen: Volgens de overlevering stonden hierbij de bokken aan weerszijden van Aäron.
Om het lot toe te wijzen werd een kruik gebruikt met twee stenen, de loten, één gemerkt voor de Here en één gemerkt voor Azazel. Aäron stak zijn beide handen in de kruik en pakte met elke hand een lot, waarna hij het ene lot legde op de kop van de bok aan zijn rechterzijde en het andere lot op de kop van de bok aan zijn linkerzijde. Zo werd de keuze gemaakt welke bok voor de Here was bestemd en welke bok voor Azazel.
Azazel: Is de samentrekking van de Hebreeuwse woorden ez (geit, geitenbok) en azal (weggaan) en zou vertaald kunnen worden als weggaande bok.
Het lot voor de Here: Is de geitenbok die als zondoffer voor het volk zal sterven, tot verzoening met de Vader, door de vergeving van de zonden.
Het lot voor Azazel: Is de geitenbok waar later (verzen 20-22) al deze onopzettelijke zonden van het volk op de kop zullen gelegd worden, waarna de bok deze wegbrengt, naar de woestijn, de vergetelheid in.

In het leven van Jezus.

Zoals Aäron moest bepalen welke bok zou sterven en welk bok weggezonden moest worden naar de woestijn, zo moest ook Pilatus een keuze maken.
Jezus werd voor hem gebracht en in de evangeliën wordt vermeld dat hij driemaal zei dat hij in Jezus geen schuld vond, waarvoor Hij de doodstraf verdiende. En natuurlijk wás Jezus ook zonder zonden.
Omdat Pilatus Jezus wilde vrijlaten, maar hiervoor geen verantwoordelijkheid wilde nemen, stelde hij het volk voor om te kiezen tussen Jezus en Barabbas, wat betekent Bar(zoon) Abba(s)(vader).
Pilatus stelde dus het volk voor om te kiezen tussen deze twee “zonen van hun vader”.
Uiteindelijk koos het volk dat Jezus, de onschuldige Zoon van de Vader, die zonder zonden was, moest sterven en dat de schuldige Barabbas (zoon van zijn vader) vrijgelaten moest worden.

Opmerking:
Jezus Christus stierf aan het kruis dat voor Barabbas bedoeld was, zodat Barabbas vrij was.
Over hem wordt verder niets meer gezegd. Hij was vrij, maar droeg zijn eigen zonden met zich mee.
Jezus Christus stierf plaatsvervangend voor een ieder die in Hem gelooft, opdat de gelovige volledig vrij zou zijn van de zonden uit het verleden, omdat Jezus die van de nieuw-gelovige heeft afgenomen en ze voor hem heeft “weggedragen”, letterlijk aan het kruis genageld, zoals Petrus schrijft:

… die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; …   (1 Petrus 2:24 )

Hij (God) heeft ons immers in Hem (Jezus) uitverkoren voor de grondlegging van de wereld, … Hij (God) heeft ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde.   (Efeziërs 1:4,6)

Jezus, de eniggeboren Zoon van de Vader, die zonder zonden was, stierf opdat de gelovigen bevrijd zouden zijn en door de Vader aangenomen zouden worden als zonen (en dochters).

Als zonen: Paulus schrijft in bovenstaande tekst dat God ons ertoe bestemd heeft om als zonen te worden aangenomen. Het feit dat de dochters niet expliciet genoemd worden komt veelvuldig voor in het Nieuwe Testament, maar als Paulus schrijft aan de heiligen en gelovigen (te Efeze) sluit hij daarbij de vrouwen niet uit, want:

Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus. (Galaten 3:28)

Waar het precies om gaat maakt Paulus duidelijk, als hij schrijft:

Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.   (Galaten 4:4-5)

Het Griekse woord huiothesia, dat hier vertaald is als recht van zonen, kan ook vertaald worden door als zonen worden aangenomen (Efeziërs 1:5), als zoonschap (Romeinen 8:15 en 23) en aanneming tot zonen (Romeinen 9:4).
Paulus legt in Galaten 4 er de nadruk op dat zij, die onder de wet vrijgekocht zijn, het recht van zonen zullen verkrijgen.
Hij maakt hierbij geen onderscheid, want ook de dochters die onder de wet waren, zijn in Jezus Christus vrijgekocht, opdat ook zij het recht van zonen zouden verkrijgen.
Dus ook dochters worden door God als zonen aangenomen (anders gezegd: geadopteerd), waarbij ze wel hun unieke vrouwelijke identiteit behouden.
Dit betekent dat God in Zijn huisgezin zonen en dochters op gelijke wijze behandelt en gelijke rechten geeft, zoals Paulus over de Heilige Geest schrijft:

Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen van God zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede erfgenamen van Christus; …   (Romeinen 8:16-17)

Wordt vervolgd in de studie: Leviticus 16:9-10 – Over de bokken.

Deze studie downloaden als PDF:
Leviticus 16.7-8 – Het lot over de bokken voor het volk