Leviticus 16:15-16 – Het zondoffer voor het volk 3
Deze deelstudie is een toelichting bij Leviticus 16 – De Dag van Verzoening en het vervolg op het tweede deel over het zondoffer voor het volk.
Leviticus 16:15-16
Dan zal hij (Aäron) de bok van het zondoffer, voor het volk bestemd, slachten en zijn bloed naar binnen, achter het voorhangsel brengen, en met dat bloed doen, zoals hij met het bloed van de stier gedaan heeft: hij zal het op het verzoendeksel en voor het verzoendeksel sprenkelen. Zo zal hij verzoening doen over het heiligdom om de onreinheden van de Israëlieten en om hun overtredingen in al hun zonden; aldus zal hij doen met de tent der samenkomst, die bij hen verblijf houdt te midden van hun onreinheden.
In de tweede deelstudie over het zondoffer voor het volk werd de betekenis besproken van het sprenkelen van het bloed van Jezus op het verzoendeksel. In deze derde deelstudie wordt aandacht besteed aan het tweede deel van bovenstaande tekst, namelijk het sprenkelen van het bloed vóór het verzoendeksel.
Sprenkelen VOOR het verzoendeksel – Het lichaam wordt gewassen.
De natuurlijke mens aanbidt God niet als Schepper van hemel en aarde, waardoor de volgende woorden van Jesaja op hem van toepassing zijn:
Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed; … (Jesaja 64:6)
Daarom moest het bloed, nadat het gesprenkeld was op het verzoendeksel, ook gesprenkeld worden vóór het verzoendeksel.
Zo werd de grond waarop de tent der samenkomst stond en ook Aäron, die in het heilige der heilige aanwezig was, geheiligd.
Ook dit is de voorafschaduwing van Jezus, die met Zijn bloed de hemelse tabernakel is binnengaan, niet enkel voor de reiniging en heiliging van de ziel van de nieuw-gelovige, maar nu ook voor de reiniging en heiliging van zijn lichaam. Dit wordt hierdoor:
- volkomen gereinigd van de bezoedeling door de zonden uit het verleden, wat in Hebreeën 10 beschreven wordt als het wassen van het lichaam met zuiver water.
- het lichaam van de gelovige wordt daarbij ook geheiligd.
Zo maakte God door het geloof, het vertrouwen in Zijn Zoon Jezus Christus, Zijn belofte waar, naar de woorden uit Jesaja 43:6, waarover Paulus schrijft:
Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Here, de Almachtige. Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling van het vlees en van de geest, en zo onze heiligheid volmaken in de vrees (het ontzag) voor God. (2 Corinthiërs 6:18 en 7:1)
Deze reiniging en heiliging door de bekering wordt driemaal beschreven.
1. De priesterwijding:
Het slachten van een geitenbok, als zondoffer voor het volk, is de eerste verwijzing dat wie tot geloof in Jezus Christus komt, toetreedt tot het priesterschap (naar de orde van Melchisedek).
Hebreeën 10:22 spreekt van een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. Dit doet denken aan de priesterwijding van Aäron en zijn zonen, toen Mozes de opdracht kreeg:
Ook zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen.
(Exodus 29:4, zie ook Leviticus 8:6)
Hiervoor moesten zij hun eigen kleren uittrekken om, na gewassen te zijn, de nieuwe heilige linnen priesterkleren aantrekken, waardoor zij als priester herkend zouden worden .
Dit is het beeld van de nieuw-gelovige, waarvan het oude leven, van vóór de bekering afgewassen wordt, om nu als priester het nieuwe leven in te gaan, met alle daarbij horende voorrechten en verplichtingen.
Merk op: Zoals de Levitische priesters gekleed waren in fijn linnen priesterkleren, zo is ook de bruid van Christus (de gemeente):
… gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden van de heiligen. (Openbaring 19:8)
2. De doop door onderdompeling:
De doop door onderdompeling kan gezien worden als een bevestiging van het priesterschap, zoals de priesters bij de priesterwijding gewassen werden (punt 1).
Maar de doop door onderdompeling beeldt in eerste instantie uit, dat de gelovige met Jezus sterft aan het oude leven.
Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, … (Romeinen 6:4)
De dopeling getuigt dat zijn ziel gereinigd is door het geloof in Jezus Christus, zoals beschreven in de tweede deelstudie over het zondoffer voor het volk.
Wie sterft laat alles achter zich, wat hij bezit en wat hij gedaan heeft in deze wereld, zelfs zijn lichaam. Hij leeft de eeuwigheid in als ziel en geest, als de persoonlijkheid die hij geworden is tijdens zijn leven.
Symbolisch sterft dus de dopeling in het water, maar rijst er ook weer uit op, met een belofte en opdracht voor een vernieuwd leven, zoals Paulus schrijft:
… opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van het leven (in een nieuw leven) zouden wandelen. (Romeinen 6:4)
Dit doet denken aan de linnen klederen die de priester moest aantrekken, na gewassen te zijn en die symbool staan voor de rechtvaardige daden van de heiligen. Dit is een leven in afhankelijkheid van Gods inwonende Geest. Paulus verwoordt dit op onderstaande manieren:
Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. (Galaten 3:27)
… dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken, en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. (Efeziërs 4:23,24)
Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. (Colossenzen 3:12)
De gedachte over met Jezus bekleed te zijn, is ontleend aan het brandoffer en wordt verder uitgewerkt in de deelstudie Leviticus 16:23-24 – De beide brandoffers.
3. Het Woord:
In het hogepriesterlijk gebed vroeg Jezus aan zijn Vader:
Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid. (Johannes 17:17)
In het leven als priester-gelovige is Gods norm, het Woord, de Bijbel, de nieuwe norm voor het leven.
Jezus zei tegen zijn discipelen:
Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. Evenals de
rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. (Johannes 15:3-4)
En ook Petrus schrijft:
Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief, als wedergeboren, en niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God. (1 Petrus 1:22-23)
De gereinigde en geheiligde priester-gelovige leeft nu, voor het aangezicht van God, als in het heilige van de tent der samenkomst. Dit is leven bij het onderwijs van Jezus Christus als het Licht (van de kandelaar) en als het Brood (op de toontafel), die in het heilige stonden.
Dit is, als een nieuwe mens leven met Jezus, in een intense, intieme relatie met Hem, doordat de liefde van God door de Heilige Geest in zijn vernieuwde, geheiligde hart is uitgestort.
Het is een onzichtbaar gebeuren in hart en gedachten, dat door de manier van leven van de gelovige zichtbaar zal worden in de wereld, zoals Paulus schrijft:
… wordt hervormd (verander van gedaante) door de vernieuwing van uw denken (aandacht), opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene (volmaakte). (Romeinen 12:2)
Maar God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren en de reuk van zijn kennis allerwegen door ons verspreidt, want wij zijn voor God een geur van Christus … (2 Corinthiërs 2:14,15)
Samengevat tot nu toe:
Op de Dag van Verzoening wordt tot nu toe niet vermeld, dat de zonden beleden en vergeven zijn.
Er is enkel sprake van verzoening, de mens die de mogelijkheid krijgt zich met God te verzoenen, in een leven met Hem, als liefdevolle Vader.
Hiervoor stierf Jezus als (persoonlijk) zondoffer voor het (gelovige) volk (de verzen 15 en 16), waardoor het hart en ook het lichaam van de nieuw-gelovige gereinigd en geheiligd wordt, zodat dit de woonplaats wordt van de Heilige Geest.
Dit betekent dat God, die weet heeft van het oude leven van de mens die tot geloof gekomen is, al de gebreken (al de zonden) uit die tijd niet in rekening brengt (en ze in die zin dus vergeeft).
Lang voordat een mens tot geloof in Hem kwam, heeft Jezus deze gebreken op het kruis gebracht, weg van voor het aangezicht van God. Dit wordt gesymboliseerd in de verzen 20 tot 22.
Zo leert de Dag van Verzoening de diepere betekenis van vergeven, namelijk: loslaten.
God, die de zonden loslaat en wegneemt, zodat er een verzoening tot stand kan komen tussen God en de gelovige, maar ook tussen de gelovige en God. Enkel op deze manier kan er een wederzijdse relatie ontstaan. Vergeving is niet het einddoel. Vergeving kan gezien worden als de weg naar het einddoel en dat is de verzoening.
Merk op dat Jezus die Weg is, de Weg naar het einddoel … een leven in relatie met de drie-enige God: de Vader, Jezus Christus en de Heilige Geest. (Johannes 14:6)
Om dit mogelijk te maken, stierf Jezus Christus voor allen die in Hem geloven, voor de bevrijding van de fouten uit het verleden. Het bloed van Jezus reinigt de gelovige van alles wat hij, volgens de norm van God, in het verleden verkeerd gedaan heeft. En, zoals God de gelovige bevrijd heeft van het verleden, zo mag deze zich ook vrijmaken van alles, wat mensen in het verleden naar hem toe verkeerd hebben gedaan.
Vanuit deze vrijheid, zal hij in staat zijn het nieuwe leven, het overvloedige leven in Jezus Christus, met vreugde te omarmen.
De Dag van Verzoening leert ook dat God er aan voorbijgaat, als een gelovige per ongeluk struikelt (verzen 6 en 11) . Gaat hij toch bewust in de fout, maar belijdt hij deze aan Jezus, dan ontvangt hij, zoals uitgelegd in de deelstudie over het brandoffer (vers 24) vergeving, omdat Jezus ook als het brandoffer voor hem stierf, op de Dag van Verzoening.
Dit alles maakt deel uit van het volle leven dat Jezus beloofd heeft, voor wie met Hem leeft, onder de leiding van de Heilige Geest.
De studie over de Dag van Verzoening wordt vervolgd in: Leviticus 16:17 – Jezus in de hemelse tabernakel.
Deze studie downloaden als PDF:
Leviticus 16:15-16 – Het zondoffer voor het volk 3.